1M T2 Grammar Repetition

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Hi everyone, welcome!

As you know...

Hebben jullie volgende week dinsdag (16 februari) een toets over de grammatica van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3. Jullie hebben via SOM een overzicht ontvangen van mevrouw Franke waarin staat wat je moet leren. 

Het gaat om de volgende onderwerpen:

- Making questions/negations

- Word order

- Some/Any

- Plurals

Today...

Vandaag gaan we bezig met het herhalen van de questions en de negations en het herhalen van de word order. 

Aan het eind van dit half uur moet deze kennis weer helemaal opgefrist zijn, dit heb je namelijk nodig op de toets!

Let's dive in!

Questions

vorm van to be (am/are/is), was/were, have got of can?

VOORAAN IN DE ZIN

I can sing.

Can I sing?

Questions with 'to do'

Geen vorm van to be (am/are/is/was/were), to have got of can?

Dan gebruik je do of does om een zin vragend te maken.

I like chocolate.                                                 Do I like chocolate?

She likes chocolate.                                        Does she like chocolate?  

Bij de onderwerpen he/she/it gebruik je does !

Na do en does krijg je het hele werkwoord!

________ you like pizza?

1. Do
2. Does

_________ she play tennis?

1. Do
2. Does

________ these animals eat carrots?

1. Do
2. Does

Negations with 'to do'

Geen vorm van to be (am/are/is/was/were), to have got of can?

Dan gebruik je don't of doesn't  om een zin ontkennend te maken.

I like chocolate.                                                 I don't like chocolate?

She likes chocolate.                                        She doesn't like chocolate?  

Bij de onderwerpen he/she/it gebruik je doesn't!

Na don't en doesn't  krijg je het hele werkwoord!

Een vraagzin eindigt ALTIJD op een specifiek leesteken. Welk leesteken is dit?

1. Een punt.
2. Een uitroepteken!
3. Een komma,
4. Een vraagteken?

Maak een vraagzin van deze zin:

I can run.

Maak een vraagzin van deze zin:

I like tea.

Maak een vraagzin van deze zin:

She walks to school every day.

Welk woord staat er in een zin waardoor je kunt herkennen of het een ontkennende zin is?

Hoe maak je deze zin ontkennend?

She works at a restaurant.

1. She worksn't at a restaurant.
2. She doesn't work at a restaurant.
3. She don't work at a restaurant.

Hoe maak je deze zin ontkennend?

They want a puppy.

1. They wantn't a puppy.
2. They doesn't want a puppy.
3. They don't want a puppy.

Maak deze zin ontkennend:

We live on that street.

Maak deze zin ontkennend:

It can be true.

Wat was de goede woordvolgorde in een zin ook alweer?
wanneer - wie - doet - waar - wat

Klopt deze zin?

She worked in at night the supermarket.

1. Ja.
2. Nee.

Klopt deze zin?

I met her at school last year.

1. Ja.
2. Nee.

Zet op de goede volgorde:

sang - at the bar - wonderfully - she - last week

Do you have any questions left about these two subjects? Ask them now! :)

Thanks for your efforts! I'll see you on Thursday!