Lesuitvoering en Evaluatie 15

Je bent een les voor morgen aan het voorbereiden. De bedoeling is dat je met de leerling
A
Turbo rotonde
B
Mini rotonde
C
Invoegen op de autosnelweg
1 / 32
suivant
Slide 1: Quiz
RijopleidingBeroepsopleiding

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Je bent een les voor morgen aan het voorbereiden. De bedoeling is dat je met de leerling
A
Turbo rotonde
B
Mini rotonde
C
Invoegen op de autosnelweg

Slide 1 - Quiz

Wat is de meest logische volgorde van een lesplan
A
Doelstelling,motivatie en controle aanvangsniveau
B
Motivatie,doelstelling en controle aanvangsniveau
C
Controle aanvangsniveau,doelstelling,motivatie.

Slide 2 - Quiz

Wat is de meest logische volgorde van het istructieproces.
A
Planningsfase
B
Planingsfase,voorbereidingsfase en uitvoeringsfase
C
Planningfase,evaluatiefase en uitvoeringsfase

Slide 3 - Quiz

In welke fase van de opleiding vindt coachen plaats.
A
Demonstratiefase
B
Mentorfase
C
Correctorfase

Slide 4 - Quiz

U wilt de rijopleiding in stappen (RIS) toepassen.Waar moet u dit vermelden.
A
Leerplan
B
Leergang
C
Lesplan

Slide 5 - Quiz

U wilt de rijopleiding in stappen torpassen . Waar moet u deze wijziging aanbrengen.
A
Leerplan
B
Leergang
C
Lesplan

Slide 6 - Quiz

U wilt de rijopleiding in stappen toepassen . U wilt een nieuw onderdeel toevoegen.Waar moet u deze wijziging aanberengen.
A
Leerplan
B
Leergaan
C
Lesplan

Slide 7 - Quiz

Tijdens een rijles kom je met de leerling voor een spoorwegovergang tot stilstand. De overweg is dus gesloten . Je had de leerling gevraagd om spoorwegovergang thuis te bestuderen. Wat doe je in deze situatie?
A
U gaat vragen stellen over spoorwegovergaan .
B
U gaat het een en ander vertellen over spoorwegovergang.
C
U vraagt naar hobby en dagelijkse activiteiten van de leerling.

Slide 8 - Quiz

Je wilt met een beginnende leerling, die zich in de fase van EVS bevindt, kruispunten van gelijke orde oefenen. Welke kruispunt is het beste om mee te oefenen.
A
Volledig kruispunt (klinkers) met een plateau met pianotekens. Links en rechts woningen.
B
Een overzichtelijk voorrangskruispunt ( asfalt), dus met haaientanden.
C
Een kruispunt (asfalt) met verkeerslichten.

Slide 9 - Quiz

Wat is de nut van het juist invullen van de instructiekaart.
A
Dan vergeet de rijinstructeur geen onderdeel.
B
Dan weet de leerling hoeveel lessen hij nog te gaan heeft.
C
Dan heeft de rijinstructeur een houvast voor wat betreft de voorbereiding van volgende les..

Slide 10 - Quiz

Je zit een foto van een naar rechts afbuigende voorrangweg. Linksaf en rechtdoor lopen de dunne straten. Rijinstructeur had de opdracht gegeven om zoveel mogelijk het rechtdoorgaand verkeer te volgen. Leerling sorteert op de linkerrijstrook voor de 2 dunne straten. Leerling bevindt zich in de eindfase van CVS. Wat moet de rijinstructeur in deze situatie doen.
A
Zijn handelen negeren en fout daarna bespreken.
B
Op het laatst moment mondeling ingrijpen.
C
Ingrijpen door stuurcorrectie.

Slide 11 - Quiz

Welke onderdeel kies je als je de overpakmethode wilt oefenen.
A
Bijzondere manoeuvre.
B
Afslaan.
C
Rotondes.

Slide 12 - Quiz

Leerling zegt tijdens een rijles: Klote met die bromfietser die zich misdragen in het verkeer. Wat doe je in deze situatie.
A
Je zegt: nooit meer dit soort woorden gebruiken.
B
Je zegt: verplaats je in de bromfietser etc.
C
Je negeert zijn opmerking.

Slide 13 - Quiz

Tijdens een rijles merk je dat bij een leerling sprake is van desintegratie. Welk instructiestijl dien je toe te passen.
A
Integraal.
B
Totaal.
C
Element..

Slide 14 - Quiz

Wat is de belangrijkste functie van reflecteren door de rijinstructeur.
A
Zo checkt de rijinstructeur wat het niveau van de leerling is.
B
Zo weet de leerling dat naar hem wordt geluisterd.
C
De instructeur geeft hiermee aan dat hij de leerling begrijpt.

Slide 15 - Quiz

De leerling heeft afslaan geoefend. Bij het nabespreken besteedt de instructeur aandacht aan de fouten die de leerling heeft gemaakt. Daarna maakt hij afspraken voor de volgende les. Wat is het meest waarschijnlijke gevolg van deze aanpak voor de leerling.
A
Het leerproces zal sneller verlopen.
B
De leerling weet precies wat hij moet verbeteren.
C
De leerling wordt hierdoor onzeker.

Slide 16 - Quiz

Wat is de belangrijkste reden om in een toets een route met gevarieerde situatie te berijden.
A
Het geeft een goed beeld van het rijgedrag van de leerling.
B
De les blijft uitdagend voor de leerling.
C
De leerling leert te reageren op uiteenlopende verkeerssituaties.

Slide 17 - Quiz

In een rijles laat u uw leerling stoppen om een onderdeel van de les te evalueren. Hoe kunt u dit het beste doen?
A
Door de leerling te vragen wat er goed ging.
B
Door als instructeur aan te geven wat er fout ging.
C
Door aan de leerling open vragen te stellen.

Slide 18 - Quiz

Tijdens een rijles CVS schakelt uw leerling een aantal keren te laat terug. Wat kunt u beste doen?
A
U vraagt de leerling of hij nog weet wat u hem hierover geleerd heeft..
B
U laat de leerling doorgaan totdat het bijna echt fout gaat.
C
U bespreekt dit met de leerling aan het einde van de les.

Slide 19 - Quiz

De leerling bevindt zich de fase van EVS. Je ziet een aantal parkeervakken waar je achteruit kan parkeren aan de rechterzijde van de rijbaan. Je wilt de leerling achteruit laten parkeren. Welk vak is het meest geschikt voor deze leerling.
A
Een vak waarbij aan de rechterkant een auto staat.
B
Een vak waarbij zowel links als rechts geen auto staan.
C
Een vak waarbij rechts een auto staat en links een trottoirband aanwezig is. (laatste van in het rijtje)

Slide 20 - Quiz

Leerling rijdt in de fase van CVS. Hij schakelt mis (in plaats van 3 naar 5). Hoe reageer je hierop.
A
Je wijst hem direct op de gemaakte fout.
B
Je geeft hem een kans om zijn fout te herstellen en geef je hem daarna commentaar.
C
Je bespreekt het aan de einde van de les.

Slide 21 - Quiz

Een leerling zit aan het einde van de opleiding. De instructeur wilt hem zelfstandig een route laten rijden en geeft meteen een oriëntatiepunt, waar de leerling naar toe moet rijden. Hij geeft verder geen informatie. Het meest waarschijnlijke gevolg voor deze leerling?
A
Onduidelijkheid over de bedoeling van de les.
B
Onzekerheid over zijn vorderingen.
C
Motivatie om snel met de les aan de slag te gaan.

Slide 22 - Quiz

Aan het begin van de les stelt u vragen om het aanvangsniveau te kunnen bepalen. Over welke onderwerpen doet u dit?
A
Het onderwerp van de vorige les en al het eerder aangeleerde onderwerpen.
B
Het onderwerp van de vorige les.
C
Het onderwerp van de vorige les en al eerde behandelde onderwerpen die voor het leren van de les van vandaag nodig zijn.

Slide 23 - Quiz

De leerling heeft een nieuw instructieonderdeel aangeleerd. Bij het einde van de les zegt hij: Ik zie niet wat ik hier straks mee moet. Wat bent u vergeten?
A
Duidelijk en concreet weergeven van de doelstelling.
B
Voldoende gelegenheid geven vragen te stellen.
C
Voldoende praktijkgericht geven van de motivatie.

Slide 24 - Quiz

In het begin van de rijles legt u het verband tussen leerstof die de leerling al beheerst en leerstof die in deze les weer nodig is. Hoe kunt u dan het beste handelen?
A
U noemt de handelingen die de leerling al beheerst.
B
U vraagt naar de handelingen die de leerling al beheerst.
C
U laat de leerling de handelingsanalyses van de vorige les benoemen.

Slide 25 - Quiz

Instructeur begint de les en zegt: de vorige les hebben we afstand houden geoefend. Meestal hield je minder dan 2 sec. Volgafstand tot je voorganger. Vandaag gaan verder oefenen en gaan we leren hoe je een goed ruimtekussen kunt aanhouden. Hij legt daarna uit wat een ruimtekussen is. Wat is de belangrijkste didactische functie van deze bespreking voor de leerling?
A
De leerling weet wat hij fout doet bij het afstand houden.
B
De leerling weet wat hij goed of fout doet bij het afstand houden.
C
De leerling weet wat nodig is voor de volgende leerstap.

Slide 26 - Quiz

Op welk moment moet u in de lesauto uitleg geven?
A
Na de demonstratie.
B
Voor het bekend maken van het lesdoel.
C
Voor de demonstratie.

Slide 27 - Quiz

U wilt met de leerling de hellingproef gaan behandelen. wat is de vereiste beginsituatie?
A
Beheersing van het op en terugschakelen.
B
Beheersing van bediening van de handrem.
C
Beheersing van het stoppen en wegrijden op een vlakke weg.

Slide 28 - Quiz

U gaat met de leerling tegemoet komen oefenen. U legt alle stappen grondig uit. Wat is het meest waarschijnlijke gevolg van deze uitleg voor de leerling?
A
Hij zal de lestijd optimaal benutten.
B
Hij weet waar hij moet opletten bij het tegenkomen.
C
Hij maakt minder fouten bij het tegenkomen.

Slide 29 - Quiz

Leerling gaat voor het eerste links afslaan op kruispunten binnen de bebouwde kom met tegemoetkomend verkeer. U bespreekt de belangrijkste deelsappen van het links afslaan. Wat is de belangrijkste didactische functie van deze uitleg van deelstappen voor de leerling?
A
Hij maakt minder fouten bij het links afslaan.
B
Hij vormt een volledig beeld van het links afslaan.
C
Hij voert de deelstappen van het links afslaan goed uit.

Slide 30 - Quiz

De leerling zit in de fase van rijden in eenvoudige verkeerssituatie. Voor het eerst komt het berijden van kruispunt voor. De leerling nadert een voorrangskruispunt. Wat kunt u het beste doen?
A
Tijdens het naderen van het kruispunt alle stappen van het overstreken van een kruispunt benoemen en de leerling zelfstandig het kruispunt over laten oversteken.
B
Eerst de auto stilzetten, de stappen van het oversteken van het kruispunt samen met de leerling doorlopen en de leerling het kruispunt laten oversteken.
C
De leerling zelfstandig het kruispunt laten oversteken en zo nodig fouten corrigeren.

Slide 31 - Quiz

U zegt tegen de leerling dat hij straks technisch vloeiend gaat leren koppelen. U vertelt dat de motor kan afslaan bij onjuiste bediening en dat dit gevaarlijk is als dit midden op een kruising gebeurt. Ook vertelt u dat het rijden met slippende koppeling risico's heeft. Wat is de belangrijkste didactische functie van deze bespreking voor de leerling?
A
De leerling zelfvertrouwen geven.
B
De leerling wijzen op kritieke punten.
C
De leerling waarschuwen voor overmoedig gedrag.

Slide 32 - Quiz