1b - Formuleren

Nederlands
Formuleren
Woordenschat
Klas 1
Lars Kloet
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Formuleren
Woordenschat
Klas 1
Lars Kloet

Slide 1 - Diapositive

Programma
- huiswerk bespreken
- herhalen verwijzende woorden (Formuleren HS 2)
- herhalen hoofdletters en leestekens (Formuleren HS 1)
- formatieve toets werkwoordspelling (via mail)


Slide 2 - Diapositive

Lesdoel
Ik kan op de juiste manier verwijzen in zinnen en ik kan hoofdletters en leestekens correct gebruiken. Ik weet wat moeilijke woorden en uitdrukkingen betekenen.

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk voor vandaag
bespreken

Slide 4 - Diapositive

Huiswerk: 
Niet gemaakt?


Niet af?


Slide 5 - Diapositive

Moeilijke vragen: opdracht 1
Nathan is gek op oliebollen. Er zitten namelijk krenten in.

Signaalwoord: namelijk
Verband: reden



Slide 6 - Diapositive

Moeilijke vragen: opdracht 1
Vroeger deden we niet aan cadeautjes met kerst, maar nu wel.

Welke 2 signaalwoorden zie je?
Welke 2 verbanden horen daarbij?



Slide 7 - Diapositive

Vroeger deden we niet aan cadeautjes met kerst, maar nu wel.
2x signaalwoord, 2x verband.

Slide 8 - Question ouverte

Moeilijke vragen: opdracht 2
Signaalwoord: geeft een bepaald verband aan, bijvoorbeeld (voor chronologisch verband): eerst, dan, daarna, later

Tijdsaanduiding: geeft aan wanneer iets gebeurt.
bijvoorbeeld: 's ochtends, op mijn verjaardag, om middernacht, altijd





Slide 9 - Diapositive

Wat voor woord is 'nadat'?
A
Signaalwoord
B
Tijdsaanduiding
C
Geen van beide

Slide 10 - Quiz

Wat voor woord is 'op school'?
A
Signaalwoord
B
Tijdsaanduiding
C
Geen van beide

Slide 11 - Quiz

Wat voor woord is 'om middernacht'?
A
Signaalwoord
B
Tijdsaanduiding
C
Geen van beide

Slide 12 - Quiz

Herhalen verwijzende woorden
Formuleren HS 2

Slide 13 - Diapositive

Waar of niet waar?
Je verwijst naar de-woorden met die of deze. Je verwijst naar het-woorden met dit of dat.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
De spijkerbroek ...... ik in de etalage zag hangen, was erg duur.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 15 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Dat kastje daar ziet er prachtig uit, maar ...... hier is niet om aan te zien.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 16 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Een minister ...... te maken krijgt met een crisis, heeft het vaak zwaar in een debat.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 17 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Wekenlang studeerde de violist op het muziekstuk, ...... hij zou voordragen in het theater.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 18 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
De boeken die daar staan zijn dun, maar ...... hier zijn juist heel erg dik.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 19 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Dit meisje, ...... bruine haren en blauwe ogen heeft, wil later graag fotomodel worden.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 20 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Ik heb koekjes gebakken voor de leerlingen ...... hartstikke goed hun best doen.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 21 - Quiz

Herhalen hoofdletters en leestekens
Formuleren HS 1

Slide 22 - Diapositive

Hoofdletters en leestekens
  • Je gebruikt een punt aan het eind van een zin.
  • Je gebruikt een komma voor een verbindingswoord. 
  • Je gebruikt een punt aan het eind van een zin.
                 vb. Ik loop straks gezellig naar huis.

  • Je gebruikt een komma voor een verbindingswoord
                 vb. Morgen eet ik taart, omdat ik jarig ben.

  • Je gebruikt een komma tussen twee werkwoorden (vaak pv).
                 vb. Omdat ik graag bietjes lust, eten we dat vanavond.

  • Je gebruikt een vraagteken aan het eind van een vraagzin.
                 vb. Gaan jullie morgen ook fietsen?
Leestekens

Slide 23 - Diapositive

Hoofdletters
Je begint iedere nieuwe zin met een hoofdletter!

>>> Eigen namen moeten ook met hoofdletters, maar dat is geen toetsstof voor deze repetitie.

Slide 24 - Diapositive

Zinnen uit de repetitie 
Grammatica en Spelling / Formuleren HS 1
carla gaat verhuizen naar spanje omdat haar ouders daar een huis hebben gekocht

Carla gaat verhuizen naar Spanje, omdat haar ouders daar een huis hebben gekocht.

Slide 25 - Diapositive

Zinnen uit de repetitie 
Grammatica en Spelling / Formuleren HS 1
meneer van der meer doet het liefst op vrijdag zijn boodschappen bij de jumbo

Meneer van der Meer doet het liefst op vrijdag zijn boodschappen bij de Jumbo.

Slide 26 - Diapositive

Zinnen uit de repetitie 
Grammatica en Spelling / Formuleren HS 1
heeft jouw nichtje in juni meegedaan aan die wedstrijd in dat kleine groningse dorpje

Heeft jouw nichtje in juni meegedaan aan die wedstrijd in dat kleine Groningse dorpje?

Slide 27 - Diapositive

Opdracht in de toets in de toetsweek
Je krijgt een stukje tekst dat bestaat uit meerdere zinnen. Je zet de leestekens en hoofdletters (alleen aan het begin van de zin) op de juiste plek.

Slide 28 - Diapositive

Wanneer gebruik je wat?
Aan het begin van een zin.
Tussen twee persoonsvormen.
Vóór een verbindingswoord.
Aan het eind van een vraagzin.
Aan het eind van een gewone zin.
hoofdletter
punt
vraagteken
komma
komma

Slide 29 - Question de remorquage

Zet hoofdletters en leestekens op de juiste plek:
vriendschap is goed voor je gezondheid het is even belangrijk als sporten want vriendschap maakt je minder gestrest zou je daardoor ook langer leven 

Slide 30 - Question ouverte

Vriendschap is goed voor je gezondheid. Het is even belangrijk als sporten, want vriendschap maakt je minder gestrest
Zou je daardoor ook langer leven?

Slide 31 - Diapositive

Staan hoofdletters en leestekens op de juiste plek?
Vanaf half december kregen we weer online les, omdat de besmettingscijfers te hoog waren.
A
goed
B
niet goed

Slide 32 - Quiz

Staan hoofdletters en leestekens op de juiste plek?
Omdat mijn zusje steeds zat te zeuren, mochten wij niet meer gamen. Vind je dat ook zo raar?
A
goed
B
niet goed

Slide 33 - Quiz

Staan hoofdletters en leestekens op de juiste plek?
Dit is echt een geweldig boek. Want ik kon niet meer stoppen met lezen, herken je dat?
A
goed
B
niet goed

Slide 34 - Quiz

Dit is echt een geweldig boek. Want ik kon niet meer stoppen met lezen, herken je dat?

Dit is echt een geweldig boek, want ik kon niet meer stoppen met lezen. Herken je dat?

Slide 35 - Diapositive

Herhalen Woordenschat HS 1 t/m 3
Quizlet Live

Slide 36 - Diapositive

Extra oefenen voor de toets:
- Oefen met Woordenschat HS 1 t/m 3 met de woordenlijst of Quizletkaartjes.
- Deze LessonUp komt met extra vragen op classroom
- Bekijk het hoofdstuk Formuleren van De brug in je boek (antwoorden op classroom)

Slide 37 - Diapositive

Formatieve toets werkwoordspelling
- Maak de toets via de link in je mail.

- Klaar? Ga vast leren voor de toetsweek!

Slide 38 - Diapositive