Oefentoets H3 Vorsten, monniken en boeren

• Geschiedenis
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

Welk begrip past hier het beste bij?

1. Herendiensten
2. Hofstelsel
3. Romeinse rijk
4. Volksverhuizingen

Welk deel van het Romeinse
Rijk had het meeste last van
de volksverhuizing?

1. West-Romeinse Rijk
2. Oost-Romeinse Rijk

De volksverhuizing was de enige reden voor de val van het Romeinse rijk.

1. Juist.
2. Onjuist.

De volksverhuizing zorgde ervoor dat mensen op een domein gingen wonen

1. Juist
2. Onjuist

Waar hoort dit begrip bij?
Domein

1. Hofstelsel
2. Leenstelsel
3. Beide

Wat is hier afgebeeld?

1. Herendiensten
2. Volksverhuizing
3. Domein
4. Leenstelsel

Wat hoort niet bij het hofstelsel ?

1. Heer
2. Horige
3. Domein
4. Geestelijke

Hoe noem je de boeren die op een domein werken?

1. Horigen
2. Heren
3. Gewoon, boeren
4. slaven

Hoe noemen we de klussen die de horigen moesten doen?

1. Ridderwerken
2. Herendiensten
3. Herenwerken
4. Ridderdiensten

Wat is een voorbeeld van een juist voorrecht?

1. De horige hoefden geen belasting te betalen aan de kerk
2. De vrije boeren hoefden geen belasting te betalen aan de kerk
3. De adel hoefde geen belasting te betalen aan de kerk
4. De koning hoefde geen belasting te betalen aan de vorst

Wat is ook wel een andere benaming voor de tijd van monniken en ridders?

1. De hoge middeleeuwen
2. De late middeleeuwen
3. De vroege middeleeuwen
4. De eerste middeleeuwen

De vroege middeleeuwen loopt van

1. 500 - 1500
2. 1000 - 1500
3. 500 - 1000

Hoe werden niet-christenen door christenen genoemd?

1. Ridders
2. Heidenen
3. Leenman
4. Moslim

Karel de Grote leefde in de tijd van

1. de Prehistorie
2. de Oudheid
3. de Vroege Middeleeuwen
4. de Late Middeleeuwen

Wie is dit?

1. Karel de Kale
2. Karel de Kleine
3. Karel V
4. Karel de Grote

Karel de Grote was een ... koning

1. Frankische
2. Saksische
3. Germaanse
4. Romeinse

Karel de Grote was een .....

1. Leenman
2. Leenheer
3. Hofstelsel
4. Horige

De Germanen geloofden in...

1. één god.
2. Meerdere goden.

Na de tijd van de Romeinen was er veel veranderd. Europa was eigenlijk achteruit gegaan.
Wat hoort er bij de Romeinen en wat hoort er bij de Middeleeuwen?

Romeinen

Middeleeuwen

Landbouwstedelijke samenleving

Landbouwsamenleving

Steden

Dorpen

Geld

Hofstelsel

Handel met verre gebieden

zorgen voor eigen eten.

Maak de goede combinaties

Vertelden hoe je in de hemel kon komen.

Vermoord omdat hij een heilige boom omhakte

Huis voor nonnen of monniken.

Vereerder van stenen, heilige bomen en bronnen.

Hoogste leider van de kerk.

Paus

Bonifatius

kloosters

Heiden

Geestelijken

Welke omschrijving past bij het begrip standensamenleving.

1. Groot gebouw met vaak veel land eromheen.
2. Man die een deel van zijn gebied door iemand anders laat besturen
3. De drie groepen van de samenleving in de vroege Middeleeuwen.
4. iemand die in dienst is van de kerk.

Eerste stand

Tweede stand

Derde stand

Geestelijken

Adel

Boeren

Welke plicht heeft een leenman?

1. Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
2. Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan.
3. Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer.
4. Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan achterleenmannen.

Achterleenmannen zijn....

1. Leenmannen van de koning
2. Leenmannen van een leenman
3. Vrouwelijke leenmannen
4. Bedienden van de koning

Waar of niet waar?
Een leenman was een leenheer voor de achterleenmannen.

1. Waar
2. Niet waar

Naast leenmannen bestonden er ook achterleenmannen. Leg uit waarom het bestaan van achterleenmannen voor de koning een nadeel kon zijn.

1. Ze zwoeren niet direct trouw aan de koning maar aan de leenman
2. Ze zwoeren direct trouw aan de koning en niet aan de leenman
3. Achterleenmannen legden geen eed van trouw af
4. Achterleenmannen hadden geen gebied om te besturen

Tot welke stand behoort de man met de kroon?

1. geestelijken (1e stand)
2. adel (2e stand)
3. boeren (3e stand)