2.3.5: Over welk soort zaken spreekt een politierechter recht?
A
Misdrijven waarop een maximum straf staat van minder dan 1 jaar.
B
Eenvoudig te bewijzen misdrijven waarbij de OvJ maximaal 1 jaar gevangenisstraf zal eisen.
C
Misdrijven waarop een maximum straf staat van minder dan 1 jaar en die eenvoudig te bewijzen zijn.
1 / 21
suivant
Slide 1: Quiz
BOAMBOStudiejaar 1
Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
2.3.5: Over welk soort zaken spreekt een politierechter recht?
A
Misdrijven waarop een maximum straf staat van minder dan 1 jaar.
B
Eenvoudig te bewijzen misdrijven waarbij de OvJ maximaal 1 jaar gevangenisstraf zal eisen.
C
Misdrijven waarop een maximum straf staat van minder dan 1 jaar en die eenvoudig te bewijzen zijn.
Slide 1 - Quiz
2.3.6: Welke uitspraak is juist over de openbaarheid van terechtzittingen met betrekking tot strafrechtelijk minderjarigen?
A
Deze vinden plaats achter gesloten deuren.
B
Deze zijn in beginsel openbaar, maar kunnen in het belang van de jeugdige verdachte achter gesloten deuren worden afgehandeld.
C
Deze zijn in beginsel niet openbaar. Als het algemeen belang zich hiertegen verzet, kan hiervan worden afgeweken.
Slide 2 - Quiz
2.3.13: Welke uitspraak is juist over de Hoge Raad?
A
Dit hof behandelt de zaak op procedure nadat deze is behandeld door een gerechtshof. Afhankelijk van de rechtsvraag wordt de zaak inhoudelijk of op procedure behandeld.
B
Dit hof behandelt de zaak op procedure nadat deze is behandeld door een gerechtshof. Afhankelijk van de rechtsvraag wordt de zaak inhoudelijk of op procedure behandeld.
C
Hoge Raad behandelt de zaak op procedure nadat deze is behandeld door een gerechtshof. De Hoge Raad kijkt of het recht wel op de juiste wijze is toegepast.
D
De Hoge Raad behandelt de zaak inhoudelijk en op procedure nadat deze is behandeld door het gerechtshof.
Slide 3 - Quiz
2.3.15: Voor welke rechter moet een minister verschijnen als hij een strafbaar feit heeft gepleegd?
A
Voor de rechtbank bij gewone feiten en voor de Hoge Raad indien het een ambtsdelict betreft.
B
Voor de Hoge Raad.
C
Voor de rechtbank.
Slide 4 - Quiz
2.3.16: Wat is de rol van de procureur-generaal bij de Hoge Raad bij cassatiezaken.
A
Hij is dan de openbaar aanklager van het OM.
B
Hij is dan de onafhankelijke openbaar aanklager.
C
Hij geeft dan onafhankelijk advies.
Slide 5 - Quiz
2.3.23: Wat gebeurt er als de Hoge Raad degene die de cassatie heeft ingediend in het gelijk stelt?
A
Dan wordt de zaak in de regel terugverwezen naar een ander gerechtshof dan het gerechtshof dat de zaak in eerste instantie heeft behandeld.
B
Dan wordt de zaak in de regel terugverwezen naar het gerechtshof wat de zaak in eerste instantie heeft behandeld.
C
Dan wordt de zaak in de regel door de Hoge Raad zelf afgedaan.
Slide 6 - Quiz
2.3.24: Wat wordt bedoeld met cassatie in het belang der wet?
A
Dit zijn zaken die daarvoor in hoger beroep zijn behandeld door het gerechtshof.
B
Dit zijn zaken die daarvoor in tweede aanleg zijn behandeld door een rechtbank.
C
Dit zijn zaken die worden behandeld naar aanleiding van een rechtsvraag in het algemeen belang.
Slide 7 - Quiz
2.3.28: Wat wordt bedoeld met herziening van een zaak?
A
Dit betreft het behandelen in hoger beroep door een gerechtshof. De zaak wordt feitelijk weer opnieuw behandeld.
B
Dit betreft het behandelen van een zaak in cassatie door de Hoge Raad. Deze kijkt dan of het gerechtshof zijn werk wel goed heeft gedaan en kan de uitspraak dan herzien.
C
Dit bijzondere rechtsmiddel kan in bijzondere gevallen worden ingesteld. Het betreft hier een herziening van een onherroepelijke zaak.
Slide 8 - Quiz
2.8.4: Hoe noemen we de conclusie en de strafeis van de officier van justitie (OvJ)?
A
Requisitoir.
B
Pleidooi.
C
Gerechtelijke gevolgstrekking.
Slide 9 - Quiz
2.8.5: Welke uitspraak is juist over bewijsmiddelen?
A
Bewijsmiddelen zijn vormvrij. Er zijn vooraf geen eisen aan bewijsmiddelen stelt. De rechter bepaalt welke bewijsmiddelen hij toelaat.
B
Wat als bewijsmiddel kan dienen is wettelijk bepaald. De rechter bepaalt of hij bewijs als wettig bewijs toelaat.
C
Welke bewijsmiddelen als bewijs kunnen dienen tijdens een terechtzitting is bij wet vastgelegd. Indien bewijsmiddelen wettig zijn, is de rechter verplicht deze toe te laten.
D
Bewijsmiddelen zijn vormvrij. Er zijn vooraf geen eisen aan bewijsmiddelen stelt. De rechter dient elk bewijsmiddel ter terechtzitting te beoordelen.
Slide 10 - Quiz
2.8.6: Wat wordt bedoeld met wettig bewijs?
A
Dat het bewijs wettig gezien voldoende is om tot een veroordeling te komen.
B
Dat het bewijs voldoet aan de wettelijk gestelde eisen.
C
Dat het bewijs niet onrechtmatig verkregen is.
Slide 11 - Quiz
2.8.7: Kan foto- en filmmateriaal worden toegelaten als bewijs in de terechtzitting?
A
Ja, dit valt onder de wettige bewijsmiddelen.
B
Nee, alleen schriftelijke bescheiden kunnen worden toegelaten.
C
Ja, maar dan moet de rechter eerst kennis hebben genomen van dit materiaal.
Slide 12 - Quiz
2.8.8: Wat geldt voor het bewijzen van feiten of omstandigheden die algemeen bekend zijn?
A
Deze moeten ter terechtzitting worden bewezen.
B
Deze hoeven ter terechtzitting niet te worden bewezen.
C
De rechter bepaalt per feit of omstandigheid of deze bewezen dient te worden.
Slide 13 - Quiz
2.8.10: Welke uitspraak doet de rechter als hij vindt dat het feit wel wettig en overtuigend bewezen is, maar de dader uitsluit van straf?
A
Vrijspraak.
B
Ontslag van alle rechtsvervolging.
C
Strafontslag.
Slide 14 - Quiz
2.1.10: Hoeveel Hoge Raden zijn er in Nederland?
A
1.
B
3.
C
4.
Slide 15 - Quiz
2.1.11: Wat wordt bepaald door de relatieve competentie?
A
Welk van de 11 rechtbanken in Nederland bevoegd is de zaak te behandelen.
B
Welk soort gerecht bevoegd is de zaak te behandelen.
C
Welke rechter bevoegd is de zaak te behandelen.
Slide 16 - Quiz
2.2.10: Welke uitspraak over de dagvaarding is juist?
A
Dit is een daad van vervolging.
B
Met een dagvaarding nodigt de rechter de verdachte uit om ter zitting te verschijnen.
C
De dagvaarding is een uitnodiging ter zitting te verschijnen. De OvJ kan tijdens de zitting de vervolging aanvangen.
Slide 17 - Quiz
2.4.7: Welke uitspraak is juist over de rechter-commissaris?
A
De rechter-commissaris kan beslissen of er wel of geen opsporingsonderzoek wordt gestart.
B
De rechter-commissaris kan ook onderzoekshandelingen verrichten als de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt.
C
De rechter-commissaris verricht ALLEEN
onderzoekshandelingen als de OvJ of verdachte hierom verzocht heeft.
Slide 18 - Quiz
2.5.7: Welke taken heeft het functioneel parket?
A
Dit parket is verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van internationale vormen van criminaliteit.
B
Dit parket is verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van onder andere financieel-economische criminaliteit, sociale zekerheidsfraude etc.
C
Dit parket is verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van alle strafbare feiten.
Slide 19 - Quiz
2.7.1: Wie kan/kunnen een strafbeschikking opleggen?
A
De rechter.
B
De rechter of OvJ.
C
De OvJ.
Slide 20 - Quiz
2.7.15: Welke straffen mogen met een bestuurlijke strafbeschikking worden opgelegd?