A2-G2 préparation au test chapitre 2 et passé composé

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

werkwoorden eindigend op -er
quels verbes vous connaissez?

Geef voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden in het Frans.

Het bijvoeglijk naamwoord staat in het Frans voor het zelfstandig naamwoord.

1. ja
2. nee
3. dat hangt van het bijv. nw. af
4. dat hangt van het zelfst.nwd. af

Welke bijvoeglijke naamwoorden staan in het Frans voor het zelfstandig naamwoord ?

Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben

	Mannelijk	Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud

grande

grandes

grand

grands

La robe est _______

1. chère
2. grand
3. nouveau
4. beau

Welke van deze 7 onregel. bn komt niet vóór het zn te staan? bon - beau - grand - nouveau - petit - vieux - gris

1. grand
2. nouveau
3. petit
4. gris

beau, nouveau en vieux veranderen in bel, nouvel en vieil bij.....

1. een vrouwelijke vorm
2. een verandering van plaats
3. een klinkerbotsing of stomme h

Wat is de passé composé?

1. De tegenwoordige tijd (ik dans)
2. De verleden tijd (ik danste)
3. De voltooide tegenwoordige tijd (ik heb gedanst)
4. De voltooide verleden tijd (ik had gedanst)

zet in de passé composé:
Elle (habiter) à Paris
hoofdletter en punt

Mets au passé composé:
Evi (faire) ses devoirs

Quelle phrase est correcte?
(welke zin is juist?)

1. David as eu de bonnes vacances
2. Juultje a été à Bilthoven
3. Koen a avoiré une bonne note
4. Jula ai été au collège

Mets au présent
Vous (aimer) Noël?

mets le verbe au présent
Rayan et Joost (habiter) à Bilthoven

De passé composé...

1. bestaat uit een volt.dw.
2. bestaat uit een hulpww en een volt.dw.
3. bestaat uit een hulpww.

Mets le verbe au passé composé:
Cathelijne et Valerie sont contentes

Tekst

Tekst

Tekst

Passé composé:
Vous .... .. (avoir)

passé composé
Tu (avoir) un accident?

elle (chanter = zingen, passé composé)

passé composé

1. as chanté
2. chantait
3. a chanté
4. a chantée

Passé Composé: Ik ben geweest

1. Je suis être
2. Je suis êté
3. J'ai été
4. J'ai être

wat hoort niet in het rijtje thuis:
l' armoire - le paysage - la chaise - le lit

1. le lit
2. le paysage
3. l' armoire
4. la chaise

vertaal:
Hoe heet zij?

wat hoort niet in het rijtje thuis?
le poisson - le lapin - le cochon d' Inde - le hamster

1. le cochon d' Inde
2. le lapin
3. le poisson
4. le hamster

Geef antwoord op de vraag:
Qu' est-ce que vous aimez faire ensemble?

Zeg dat je een broer van zes jaar hebt

wat klopt niet?

1. Il a un grand frère
2. Nous habitons dans une maison petite
3. Elle est une femme formidable
4. C' est un nouveau chapitre

hoe vertaal je:
Ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot

1. j' aime mon chambre, il est grand
2. j' aime ma chambre, elle est grand
3. j' aimes ma chambre, elle est grande
4. j' aime ma chambre, elle est grande

demander

donner

bavarder

regarder

chanter

danser

wat is de vertaling van verboden?

1. nul
2. content
3. interdit
4. maintenant

Vous avez des questions?
(hebben jullie nog vragen)

Je

Ils/elles

Vous

Nous

Il/elle/on

Tu

Verbes                -er        (regarder, parler, écouter, danser, jouer)

Verbes réguliers -er

-e

-ent

-ons

-es

-ez

-e