Basisstof 1: Genotype en Fenotype

genotype en fenotype, blz. 168
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

genotype en fenotype, blz. 168

Slide 1 - Diapositive

thema 3 Erfelijkheid en Evolutie

Slide 2 - Diapositive

leerdoelen

Slide 3 - Diapositive

Erfelijkheid
Elke cel heeft een celkern met daarin de chromosomen. De chromosomen bevatten de informatie voor alle erfelijke eigenschappen. In dit thema leer je hoe ouders die erfelijke eigenschappen overdragen op hun kinderen. Maar niet alle eigenschappen zijn erfelijk. Dat verschil leggen we in deze les uit. 

Slide 4 - Diapositive

chromosomen en genen  
  • 46 chromosomen 
  • Een gen is een stukje chromosoom met 1 erfelijke eigenschap 
  • Een chromosoom heeft heel veel genen 
  • allel

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Chromosomen
  • Bestaan voornamelijk uit DNA
  • Bevatten erfelijke informatie (genen)
  • Lichaamscellen hebben 46 chromosomen
  • Eicellen en zaadcellen hebben 23 chromosomen

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Genotype en fenotype

Slide 11 - Diapositive

fenotype
Je fenotype komt tot stand door je genotype en de invloeden vanuit het milieu.

Slide 12 - Diapositive

Genotype en fenotype
Genotype

Fenotype


Slide 13 - Diapositive


Ezelsbruggetje:

GENotype

Fenotype = verF

Slide 14 - Diapositive

Wat verandert er wel en wat niet?
A
wel: genotype niet: fenotype
B
wel: fenotype wel: genotype
C
wel: fenotype niet: genotype
D
niet: fenotype niet: genotype

Slide 15 - Quiz

Mathilde laat een permanent zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel en fenotype niet
B
fenotype wel en genotype niet
C
genotype niet en fenotype niet
D
genotype wel en fenotype wel

Slide 16 - Quiz

Uiterlijke kenmerken heet het:
A
fenotype
B
genotype
C
kan fenotype en genotype zijn
D
je erfelijke eigenschappen

Slide 17 - Quiz

Een tatoeage is een voorbeeld van...
A
genotype
B
fenotype
C
genotype en fenotype

Slide 18 - Quiz

Bij een twee-eiige tweeling is:
A
Het genotype en fenotype hetzelfde
B
Alleen fenotype hetzelfde
C
Genotype en fenotype verschillend
D
Alleen fenotype verschillend

Slide 19 - Quiz

Heeft een vlinder hetzelfde fenotype als de rups waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype

Slide 20 - Quiz

Is in het voorbeeld het genotype veranderd?
En het fenotype?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel het genotype als het fenotype

Slide 21 - Quiz

Wat is een verschil tussen genotype en fenotype?
A
Het genotype is het uiterlijk en het fenotype zijn de erfelijke eigenschappen
B
Het genotype zijn de erfelijke eigenschappen en het fenotype het uiterlijk
C
Het genotype en het fenotype zijn hetzelfde

Slide 22 - Quiz

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 23 - Quiz

Wat is van invloed op je fenotype
A
genotype
B
genotype + leeftijd
C
invloeden milieu en leeftijd
D
genotype en invloeden uit milieu

Slide 24 - Quiz

Hoe ontstaat het fenotype?
A
Invloed van de omgeving
B
Invloed omgeving en genotype
C
Door het genotype

Slide 25 - Quiz

De kever wordt niet 'als kever' geboren.
Wat zie je in de afbeelding?
Larve 
van de kever

De kever
A
hetzelfde fenotype
B
hetzelfde genotype
C
Fenotype en genotype zijn veranderd
D
Fenotype en genotype zijn gelijk gebleven

Slide 26 - Quiz

John heeft veel getraind. Zijn spieren zijn hierdoor dik geworden.

Wat is er bij John veranderd?
A
alleen fenotype
B
alleen genotype
C
fenotype en genotype
D
geen van alle.

Slide 27 - Quiz

Wat is waar?
A
Het fenotype en de invloeden van buitenaf worden bepaald door het genotype
B
Het genotype wordt bepaald door het fenotype en invloeden van buitenaf
C
Het genotype en het fenotype worden bepaald door invloeden van buitenaf
D
Het fenotype wordt bepaald door het genotype en invloeden van buitenaf

Slide 28 - Quiz

Men vergelijkt de naalden aan één spar. De naalden zijn niet allemaal even lang.
Is bij een korte naald het fenotype anders dan bij een lange naald? En het genotype?
A
Alleen het genotype is anders
B
Alleen het fenotype is anders
C
Zowel het fenotype als genotype zijn anders
D
Fenotype en genotype zijn beide gelijk

Slide 29 - Quiz


Zie afbeelding.
Wat is juist?
A
Alle nakomelingen hebben het genotype Kk
B
Het genotype van de ouders was: kk en KK
C
Beide ouders laten in het fenotype de recessieve eigenschap zien
D
Van 50 % van de nakomelingen zie je de recessieve eigenschap

Slide 30 - Quiz

aan de slag!
maken opdrachten blz. 170 t/m 172

Slide 31 - Diapositive