13.4 Letter of application - Grammar: pitfalls

Chapter 13 - Letters and emails

13.4 Letter of application


1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Chapter 13 - Letters and emails

13.4 Letter of application


Slide 1 - Diapositive

GOALS
- you write a letter of application 
- you know the most common grammar/spelling pitfalls and how to prevent them 
- you read a writing assignment (Holiday work on an Australian farm) from another student and give feedback

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Lien

Letter of application
also known as a cover letter 

Slide 4 - Diapositive

• Spelling: gebruik geen samentrekkingen/afkortingen
• Grammatica: door sommige fouten kan je boodschap verkeerd of zelfs helemaal niet overkomen. Schrijf heldere zinnen en controleer je grammatica.
• Woordkeus: geen populaire taal of straattaal.
• Indeling: zorg voor een inleiding, kern en afsluiting.

Slide 5 - Diapositive

 • Inleiding: vertel hoe je aan de informatie over de vacature komt, waarom je schrijft, en eventueel kort wie je bent.
• Kern: leg uit waarom je geïnteresseerd bent in het bedrijf. Laat zien dat je voldoende weet over het bedrijf. Vertel kort iets over je kwaliteiten en hoe die relevant zijn voor de baan en verwijs naar je cv.
• Slot: geef aan dat je graag op gesprek komt, via de telefoon of Skype. Zeg dat je uitziet naar een antwoord.

Slide 6 - Diapositive

GEEN straattaal

I (ik) --> altijd hoofdletter

Can I help you?

you (jij) --> geen U

wanna = want to

gonna = going to

Slide 7 - Diapositive

afsluiting

NIET: greetings
(postcard holiday destination)




informal:
Best wishes
Love

formal:
Sincerely
Respectfully
 Faithfully
Best regards

Slide 8 - Diapositive

Pitfalls (valkuilen)

Slide 9 - Diapositive


too - to - two

than - then

their - there - they're

your - you're

its - it's 

where - were - we're

loose - lose

witch - which - (with) 





Slide 10 - Diapositive

too – to – two


too = te (voor bijvoeglijke naamwoorden)
too = ook (aan het einde van een zin)
to = naar, om te, aan, te

two = twee




It is too dangerous to go near a lion. 

She said she applied for that position, too.
I am going to Scotland in August.
Those two mechanics can fix anything.



Slide 11 - Diapositive

than – then

than = dan (in vergelijkingen)


then = toen, dan (geeft een tijd aan)


My sister types faster than you do.
  

And then she said: ‘We’d like to hire you.’

Slide 12 - Diapositive

their – there – they’re

their = hun (bezittelijk voornaamwoord)

there = er, daar

they’re = they are


It is their own decision.

I haven’t worked there since I was sixteen.

They’re very friendly and hospitable.

Slide 13 - Diapositive

your – you’re

your = jouw (bezittelijk voornaamwoord)

you’re = you are


I read about your vacancy on LinkedIn.

You’re a very dedicated worker.

Slide 14 - Diapositive

its – it’s

its = van hem/haar/het (bezittelijk voornaamwoord)

it’s = it is / it has



The animal was in its cage.


It’s the best job I’ve ever had.
It’s been a year since I graduated.

Slide 15 - Diapositive

. . . are too many possible answers to this question.
A
They're
B
Their
C
There

Slide 16 - Quiz

She doesn't care about . . .
origins in antiquity.
A
its
B
it's

Slide 17 - Quiz

Is this . . . phone?
A
you're
B
your

Slide 18 - Quiz

It's usually hotter . . .
this in July.
A
then
B
than

Slide 19 - Quiz

. . . did you find this information?
A
Were
B
We're
C
Where

Slide 20 - Quiz

NU Engels online 13.1 + 13.5

13.4 - do ex. 2 + grammar 48
+ letter of application (It's Learning)

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Lien

Slide 24 - Lien