grammatica oefeningen voor schrijfvaardigheid

Grammatica oefeningen
Voor je schrijfvaardigheid
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica oefeningen
Voor je schrijfvaardigheid

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

A

Gebruik je als het woord erachter met een medeklinkerklank begint

A book
A house
A unicorn 
(uitspraak  = junicorn)
An

Gebruik je als het woord erachter met een klinkerklank begint

An apple
An umbrella
An hour
(uitspraak = our)

Slide 3 - Diapositive

... ear
A
A
B
An

Slide 4 - Quiz

... house
A
A
B
An

Slide 5 - Quiz

... uniform
A
A
B
An

Slide 6 - Quiz

... hour
A
A
B
An

Slide 7 - Quiz

there vs. they're vs. their

Slide 8 - Diapositive

Look over...
A
their
B
they're
C
there

Slide 9 - Quiz

That's not ... bikes.

A
there
B
they're
C
their

Slide 10 - Quiz

..... not here.

A
there
B
they're
C
their

Slide 11 - Quiz

____ house is over ____.
A
There, their
B
They're, there
C
Their, they're
D
Their, there

Slide 12 - Quiz

I can't believe ____ leaving ____ bike ____!
A
their, there, they're
B
they're, there, their
C
they're, their, there
D
there, their, they're

Slide 13 - Quiz

your vs. you're

Slide 14 - Diapositive

.... teacher is very nice!
A
Your
B
You're

Slide 15 - Quiz

_____ all very nice students!
A
Your
B
You're

Slide 16 - Quiz

By doing this quiz, ____ practicing ____ English.
A
your, your
B
your, you're
C
you're, your
D
you're, you're

Slide 17 - Quiz

Word order

Slide 18 - Diapositive

Word order

Slide 19 - Diapositive

In de ochtend eet hij fruit.
A
In the morning eats he fruit.
B
In the morning he eats fruit.
C
He eats fruit in the morning.

Slide 20 - Quiz

Ik drink iedere dag drie kopjes koffie.
A
I drink every day three cups of coffee.
B
I drink three cups of coffee every day.
C
Every day I drink three cups of coffee.

Slide 21 - Quiz

Waar staan adverbs of frequency?
You always walk to school             -> komt voor het werkwoord

I am sometimes late for school  -> komt na het werkwoord to be

I have never walked to school    -> komt voor het laatste w.w.

Slide 22 - Diapositive

Put in the right word order:
I / dinner / cook / sometimes

Slide 23 - Question ouverte

Put in the right word order:
often / I / go / swimming.

Slide 24 - Question ouverte

the North Pole / cold / it / is / at / always.

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal: We gingen elke dag naar het strand. (begin met "We")

Slide 26 - Question ouverte

We gingen met het vliegtuig.
A
We went with the plane.
B
We went by plane.

Slide 27 - Quiz

We gingen met de auto.
A
We went with the car.
B
We went by car.

Slide 28 - Quiz

We gingen naar Bali met de veerboot.

Slide 29 - Question ouverte

Welke getallen moet je voluit schrijven?
A
Allemaal!
B
1-10
C
1-19
D
Je hoeft getallen nooit voluit te schrijven.

Slide 30 - Quiz

Verbeter: i'am verry suprised.
(4 mistakes!)

Slide 31 - Question ouverte

Mag je de volgende woorden gebruiken?
wanna / gonna / aint / kinda
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quiz

Waar was je?

Slide 33 - Question ouverte

Which one is correct?
help me

A
The box said: "help me!"
B
The box said help me.
C
"Help me!", the box said.
D
The box asked me to help it.

Slide 34 - Quiz

Vertaal: Ik ging niet op vakantie. (gebruik afkorteingen, vakantie = holiday)

Slide 35 - Question ouverte

delicious
disastrous
exhausted
heartbroken
marvellous
sad
bad
nice
good
tired

Slide 36 - Question de remorquage

Wanneer schrijf je 'ik' met een hoofdletter i (I) in een zin?
A
Altijd
B
Alleen als de zin start met de i (I).
C
Dit hangt af van de zin en tijd.
D
niet wanneer je twee woorden samenvoegt zoals (i'd), rest altijd

Slide 37 - Quiz

Welk woord schrijf je met hoofdletter en welke niet?
WEL 
hoofdletter
GEEN
hoofdletter
apple
i
monday
weekend
month
easter
december
company

Slide 38 - Question de remorquage