Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
v5 - TEA I
Slide 1 - Diapositive
Inhalt dieser Stunde
Reflexive Verben
Ziel(e):
Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
Je kunt het wederkerend voornaamwoord vervoegen.
Slide 2 - Diapositive
Wederkerende werkwoorden Duits
Slide 3 - Diapositive
Leerdoelen bereikt?
kennen/kunnen
Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
Je weet hoe je het wederkerend voornaamwoord vervoegt.
Je kunt aangeven wanneer je je 3e naamval bij wederkerende werkwoorden gebruikt.
Slide 4 - Diapositive
Reflexive Verben
Hat ein reflexives Pronomen, " wederkerend voornaamwoord", sowie ‚zich‘ auf Niederländisch
Zum Beispiel: zich vergissen > ik vergis me
zich verheugen > hij verheugt zich
Slide 5 - Diapositive
Reflexive Verben
'zich' ----> sich und passt sich an die Person an
sich freuen > er freut sich
Slide 6 - Diapositive
Reflexive Verben
Dafür musst du Verben konjugieren (vervoegen) können.
Wie war das nochmal?
Slide 7 - Diapositive
Ein Verb im Präsens (OTT) konjugieren
Verb konjugieren: stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN
stam= hele werkwoord (= infinitief) min -en/-n
kommen: komm-
arbeiten: arbeit-
regnen: regn-
Slide 8 - Diapositive
Reflexive Verben 'sich beeilen" (zich haasten)
Verb+ Pronomen
ich beeilemich ik haast me du beeilstdich jij haast je er/sie/es beeiltsich hij/zij/het haast zich
wir beeilenuns wij haasten ons ihr beeilteuch jullie haasten je sie/Sie beeilensich zij haasten zich/ u haast zich
Slide 9 - Diapositive
Probiere es nun selbst aus ...
Slide 10 - Diapositive
Vervoeg 'sich erinnern' (zich herinneren) in de 'du'-vorm
timer
0:20
Slide 11 - Question ouverte
Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven) in de 'er'-vorm
timer
0:20
Slide 12 - Question ouverte
Vervoeg: 'sich waschen' (= zich wassen) in de 'ich'-vorm
timer
0:20
Slide 13 - Question ouverte
Reflexive Verben
Du kannst den 4. oder den 3. Fall benutzen.
Jetzt auf NL
Als je een lijdend voorwerp in de zin hebt moet je de 3e naamval gebruiken.
Ich wasche mir die Hände.
Is er geen lijdend voorwerp pas je de 4e naamval toe.
Ich wasche mich.
Slide 14 - Diapositive
Und jetzt seid ihr dran!
Slide 15 - Diapositive
Wederkerende werkwoorden Wat weet je nog?
Slide 16 - Carte mentale
Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich waschen: "Ich ....... ........... täglich die Haare."
Slide 17 - Question ouverte
Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich irren: "Ihr ........ .............. Heute haben wir den 16., nicht den 17. Februar."
Slide 18 - Question ouverte
maak de volgende zin af (wederkerend werkwoord): Wir haben... über das Thema unterhalten.
A
euch
B
uns
C
sich
D
ihn
Slide 19 - Quiz
Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich überlegen: "Warum ....... du ........ die Sache nicht mal kurz?"
Slide 20 - Question ouverte
Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich streiten: "Mein Bruder ..... ........... jeden Tag mit meinem Vater."
Slide 21 - Question ouverte
Hausaufgaben
Mache:
--
Lerne: Wörter D-NL A1/A2
Slide 22 - Diapositive
Hausaufgaben
Mache:
Allemaal > Teil C 11-14
*Je kunt de zwakke werkwoorden zowel in de Präsens, als in de Präteritum en de Perfekt toepassen.
Lerne: Wörter D-NL A1/A2
En een keuze uit:
A) Teil A - Aufgabe 1+2
*Je kunt belangrijke details begrijpen van een eenvoudige televisiereportage (SEHEN/HÖREN voor KLT)
B) Teil B - Aufgabe 5+6 (AB)
*(B1/B2) Je kunt relevante informatie vinden en begrijpen in broschures (LESEN/VOKABELN).
Slide 23 - Diapositive
Wieviel hast du verstanden?
Slide 24 - Sondage
Ik ken het rijtje voor de wederkerende werkwoorden Ik weet wanneer ik 3e of 4e naamval met een wederkerend werkwoord moet gebruiken
😒🙁😐🙂😃
Slide 25 - Sondage
Welke vormen ontbreken hier bij het wederkerend werkwoord: Es freut ..... (het verheugt me) Es freut ........... (het verheugt jou) Es freut.......... (het verheugt haar) Es freut......... (het verheugt jullie) Typ hieronder het antwoord als volgt: Es freut ihn (dus de hele zin)