Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Verwijsles 2
Ik weet goed wanneer ik zij, hen en hun moet gebruiken.
A
Mhoah
B
pff, nee
C
Ja, dat lukt mij!
1 / 36
suivant
Slide 1:
Quiz
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Cette leçon contient
36 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
30 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Ik weet goed wanneer ik zij, hen en hun moet gebruiken.
A
Mhoah
B
pff, nee
C
Ja, dat lukt mij!
Slide 1 - Quiz
DEEL 2
Slide 2 - Diapositive
ZIJ - HEN -HUN
Verwijsles 2:
zij/ hen en hun
Slide 3 - Diapositive
Doel:
Ik weet wanneer ik
zij
,
hen
en
hun
moet gebruiken.
Slide 4 - Diapositive
Dit is één van de lastigste onderdelen van de Nederlandse taal!
Let op:
Slide 5 - Diapositive
Wat gebruik je hier?
.... hebben nooit ruzie.
A
Zij
B
hen
C
hun
Slide 6 - Quiz
Het gebruik van
hun
gaat vaak mis
Hun hebben dat gedaan
Hun gaan fietsen
FOUT
Slide 7 - Diapositive
Hun
gebruik je om iemands bezit aan te geven.
Hun auto
Hun geld
Hun adres
Hun vakantie
Dan mag het wel vooraan de zin. Anders niet!
Slide 8 - Diapositive
Zij
,
hen
en
hun
zijn persoonlijke voornaamwoorden.
Deze woorden verwijzen naar éen of meerdere personen of dieren
Slide 9 - Diapositive
Je kan niet zeggen:
Hun
hebben dat betaald.
Hun
is in dit geval niet bezittelijk, maar het onderwerp.
Bekijk de volgende zinnen:
Hun tas is gestolen.
Hun wilden niet komen.
Als zij maar op tijd zijn.
ik heb begrepen dat hun het leuk vinden.
Koken, dat kunnen hun wel.
Slide 10 - Diapositive
GOED OF FOUT?
Hun tas is gestolen.
Hun wilden niet komen.
Als zij maar op tijd zijn.
Ik heb begrepen dat hun het leuk vinden.
Koken, dat kunnen hun wel.
Slide 11 - Diapositive
Zij
Zij gebruik je ALTIJD bij een onderwerp van een zin! (diegene waar het over gaat of die iets doet in de zin.)
Slide 12 - Diapositive
Hoe vind je het onderwerp in een zin?
Slide 13 - Question ouverte
Klopt deze zin?
Hun zijn nu 35 jaar getrouwd.
A
Ja
B
nee
Slide 14 - Quiz
Wanneer gebruik je
hen
en wanneer
hun
?
Dit is iets ingewikkelder, maar daar zijn trucjes voor!
Slide 15 - Diapositive
Hun
1. Als het bezittelijk is (net geleerd)
2. Als je er 'aan of een ander voorzetsel' voor KAN denken, maar het staat er niet
Voorbeeld:
Hij geeft hun bloemen
Je kunt er aan bij DENKEN.
Hij geeft 'AAN' HUN de bloemen.
Slide 16 - Diapositive
Hun
Ik geef hun dat boek.
Wij hebben hun gisteren een cadeau gegeven.
Ik durf hun dat niet te vertellen.
Hij schonk hun een kopje koffie in. (hun = ‘voor hen’)
Hij rookt hun te veel. (hun = ‘volgens hen, wat hen betreft’)
China is hun te ver. (hun = ‘voor hen’)
De tranen stonden/sprongen hun in de ogen. (hun = ‘bij hen’)
(Overal kun je het woordje AAN bij denken)
Slide 17 - Diapositive
Klopt deze zin?
Ik vertel hun het goede nieuws.
A
Ja
B
Nee
Slide 18 - Quiz
Hen
1.
Hen
gebruik je na een voorzetsel.
2. Er staat geen voorzetsel voor en je kunt hem er ook niet voor denken.
Slide 19 - Diapositive
Hen
Staat er een voorzetsel, dan
hen
Hij neemt altijd bloemen voor HEN mee.
Voorzetsel: voor
Slide 20 - Diapositive
De kat maakt ..... elke nacht wakker.
A
zij
B
hun
C
hen
Slide 21 - Quiz
Ik heb .... broer uitgenodigd.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 22 - Quiz
Ik heb ... uitgenodigd.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 23 - Quiz
...wilden liever niet komen.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 24 - Quiz
Ik vind ... nieuwe auto mooi.
A
hen
B
hun
C
zij
Slide 25 - Quiz
Ik heb speciaal voor ... een taart gebakken
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 26 - Quiz
Voorbeeldzinnen:
Ik heb
HUN
broer uitgenodigd. (bezittelijk)
Ik heb
HEN
uitgenodigd. (niet bezittelijk, geen voorzetsel ervoor denken)
ZIJ
wilden liever niet komen. (Hun kan niet, bezittelijk)
Ik vind
HUN
nieuwe auto mooi. (ja! Bezittelijk)
Ik heb speciaal voor
HEN
een taart gebakken. (voorzetsel!)
Slide 27 - Diapositive
Vaste regel:
Hun
gebruik je alleen als je er een voorzetsel voor kan denken of als het bezittelijk is. Stamp dit in je hoofd en de rest weet je dan!
Slide 28 - Diapositive
Alle bestellingen zijn binnen en Annemiek heeft .... al rondgebracht.
A
hun
B
hen
C
ze
Slide 29 - Quiz
Deze klanten willen graag lunchen. Zou jij ..... bestelling willen opnemen?
A
hun
B
hen
C
ze
Slide 30 - Quiz
De medewerkers van de afdeling logistiek gaan staken. Volgens ..... krijgen ze te weinig
salaris.
A
hun
B
hen
C
ze
Slide 31 - Quiz
Enkele toeristen kwamen te laat op de luchthaven aan, omdat .... vertraging hadden met de trein.
A
hun
B
hen
C
ze
Slide 32 - Quiz
Vanochtend hebben 84 klanten contactloos betaald met .... pinpas. Slechts twaalf van ... wisten waar NFC voor staat.
A
hun, hen
B
hen, hun
C
hun, hun
Slide 33 - Quiz
EINDE
Slide 34 - Diapositive
Voorzetsels
Slide 35 - Carte mentale
Antwoorden huiswerk
Slide 36 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
Verwijsles zij, hen of hun
Décembre 2022
- Leçon avec
45 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Vergelijkingen; als of dan
Décembre 2023
- Leçon avec
51 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Verwijsles kort
Avril 2021
- Leçon avec
18 diapositives
Nederlands
Verwijsles 2
Avril 2021
- Leçon avec
45 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Les 8 week 3 Hen/hun – jou/jouw
Janvier 2024
- Leçon avec
36 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Les 12 juni 2024 Stijlkwesties
Juin 2024
- Leçon avec
33 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Stijlkwesties
Mars 2022
- Leçon avec
39 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Voorzetsels in het Nederlands
Mars 2023
- Leçon avec
38 diapositives
par
A-NT2 maar mee!
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
A-NT2 maar mee!