Oefenen leesvaardigheid eindtoets 2

Nederlands
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Programma
  1. Lezen
  2. Huiswerk nakijken H34
  3. Vragen toets Leesvaardigheid
  4. Boekopdracht leesboek 

Slide 2 - Diapositive

Lezen

Slide 3 - Diapositive

Doel van deze les
Leesvaardigheid herhalen voor de toetsweek
Leren H 2 t/m 4 H 17 t/m 19 en H32 t/m 34

Slide 4 - Diapositive

Oefenen leesvaardigheid

Slide 5 - Diapositive

Wat zijn de vijf tekstdoelen?
Schrijf ze in de juiste volgorde

Slide 6 - Question ouverte

Noem een voorbeeld van een overtuigende tekst.

Slide 7 - Carte mentale

In welke tekstsoort staan voornamelijk feiten?
A
overtuigende tekst
B
beschouwende tekst
C
activerende tekst
D
informerende tekst

Slide 8 - Quiz

amuserende tekst
overtuigende tekst
activerende tekst

Slide 9 - Question de remorquage


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Overhalen

Slide 10 - Quiz

Tekstdoel?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 11 - Quiz

Sleep de tekstdoelen naar de juiste afbeeldingen.
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
Beschouwen

Slide 12 - Question de remorquage

Hoe formuleer je het onderwerp van een tekst?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 14 - Question ouverte

De kernzin is de belangrijkste zin van een alinea. Op welke plaats in een alinea kun je die kernzin meestal vinden?

Slide 15 - Carte mentale

Wat zijn hoofdzaken van een tekst?
A
Voorbeelden
B
Kernzinnen
C
Uitleg
D
Titel

Slide 16 - Quiz

Wat zijn bijzaken van een tekst?
A
Voorbeelden
B
Kernzinnen
C
Uitleg
D
Titel

Slide 17 - Quiz

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 18 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 19 - Quiz

Hoofdzaak
Kernzin
Deelonderwerpen
Inleiding
Middenstuk
Slot
Elke alinea

Slide 20 - Question de remorquage

Bijzaak
Hoofdzaak
Voorbeeld
Uitleg bij iets
Kernzin
Belangrijkste onderwerp
Aanvullende  info
Hier gaat de alinea over

Slide 21 - Question de remorquage

Wat is een functiewoord?
A
Een woord waarmee de functie van een alinea wordt omschreven.
B
Een woord met een belangrijke functie in een tekst.
C
Een woord dat aangeeft welke functie iemand heeft binnen een bepaald bedrijf of instelling.

Slide 22 - Quiz

Welk woord is een functiewoord?
A
tenzij
B
dat blijkt uit
C
weerlegging
D
daarentegen

Slide 23 - Quiz

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 2?
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 24 - Quiz

Wat is een verschil tussen een verbindingswoordwoord en een functiewoord?
A
functiewoord geeft een verband aan, verbindingswoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, verbindingswoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan verbindingswoorden

Slide 25 - Quiz

Verbindingswoorden
A
Geven een signaal dat je moet opletten
B
Geven een signaal dat er een bepaald verband wordt aangegeven in de tekst.
C
Geven een signaal dat er belangrijke woorden komen
D
Geven een signaal dat er een belangrijk stuk tekst komt.

Slide 26 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
tijdsvolgorde
echter
maar
ook
nadat
daarnaast
terwijl

Slide 27 - Question de remorquage

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 28 - Quiz

VERWIJSWOORDEN
SIGNAALWOORDEN
Omdat
Hoewel
Die
zij

Slide 29 - Question de remorquage

Welke zaken neem je mee in een samenvatting?

Slide 30 - Question ouverte


Hoofdgedachte?
A
Door alle inspanningen van de gemeente wordt Zwolle gezien als een fietsstad.
B
Door het aanleggen van fietsstraten denkt de gemeente Zwolle dat de binnenstad verkeersveiliger wordt.
C
Een fietsstraat is een straat die ingericht is als een soort fietspad waar ook auto’s op mogen rijden.
D
Door de fietsstraten zijn de belangrijke fietsroutes voor fietsers en automobilisten beter herkenbaar.

Slide 31 - Quiz

Ik weet genoeg om de leesvaardigheidstoets goed te kunnen maken
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Sondage

Voorbereiden leesvaardigheidstoets
Aan de hand van je antwoord op de vorige vraag, kies je hoe je de toets gaat voorbereiden:
  1. Je gaat alle theorie  samenvatten
  2. Je checkt je antwoorden in je schrift nog eens extra goed 
  3. Je gaat extra oefenen met de oefenbladen die in jullie team staan bij lesmateriaal. Van elk hoofdstuk is er één oefenblad.
  4. Je gaat je leesboek uitlezen

Slide 33 - Diapositive