Nieuw Nederlands Cursus 1 tm blz 14

Nederlands
Methode: Nieuw Nederlands

Voor de leerlingen: basis
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands
Methode: Nieuw Nederlands

Voor de leerlingen: basis

Slide 1 - Diapositive

Synoniemen


Slide 2 - Diapositive

Wat zijn de doelen van deze les?

- Je kunt uitleggen wat synoniemen zijn.
- Je kunt voorbeelden van synoniemen geven.
- Je kunt uitleggen wat je aan synoniemen hebt.
- Je bent gestart met het onderdeel Woordenschat van hoofdstuk 1 uit Nieuw Nederlands.

Slide 3 - Diapositive

Deze les begint met het activeren van voorkennis. Wat betekent dat?
A
Luisteren naar nieuwe informatie.
B
Onderzoeken hoe slim je bent.
C
Zeggen wat je van iets vindt.
D
Bekijken wat je al weet over iets.

Slide 4 - Quiz

Voorkennisvraag:
Wat zijn synoniemen?
A
Woorden met meerdere betekenissen.
B
Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen.
C
Woorden met maar één betekenis.
D
Tegengestelde woorden.

Slide 5 - Quiz

Wat is een synoniem?
Sommige woorden hebben ongeveer dezelfde betekenis. Een scholier is bijvoorbeeld hetzelfde als een leerling. Noteren betekent hetzelfde als opschrijven. Zulke woorden noem je synoniemen. Beide woorden betekenen dan hetzelfde of bijna hetzelfde. Ken je de betekenis van een woord in de tekst niet? Zoek dan in de tekst naar een synoniem. 

Slide 6 - Diapositive

Wat is een synoniem voor afkijken?
A
spieken
B
overschrijven

Slide 7 - Quiz

Als je naar een fragment uit een
tv-programma kijkt, wat zie je dan?
A
een stukje van het tv-programma
B
het begin van het tv-programma
C
het einde van het tv-programma
D
het hele tv-programma

Slide 8 - Quiz

Wat is een amusementsprogramma voor een soort programma?
A
Een tv-programma dat jou iets wil leren.
B
Een tv-programma dat jou wil informeren.
C
Een tv-programma dat jou wil vertellen over het nieuws.
D
Een tv-programma dat jou wil vermaken.

Slide 9 - Quiz

Synoniem voor mengen is
A
weggooien
B
knoeien
C
mixen
D
regelen

Slide 10 - Quiz

Synoniem voor absent is
A
absent
B
afwezig
C
aanwezig
D
bijzonder

Slide 11 - Quiz

Synoniem voor produceren is
A
verhuizen
B
maken
C
product
D
leren

Slide 12 - Quiz

En nu aan de slag!
Kijk op je dagplanner welke opdrachten je moet maken

Slide 13 - Diapositive