Theme 3 + 4 recap
1 / 48
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Which grammar do you know best?
Adjectives + Adverbs
One and Ones
Word order
If-sentences
Future
Slide 4 - Sondage
Which grammar is the most complicated?
Adjectives + Adverbs
One and Ones
Word order
If-sentences
Future
Slide 5 - Sondage
Slide 6 - Diapositive
Adjectives
Which rule is correct?
Which rule is correct?
A
Beschrijft iets / iemand (hele ww)
B
Beschrijft HOE
(meestal ww + -ly)
Slide 7 - Quiz
Adverbs
Which rule is correct?
Which rule is correct?
A
Beschrijft iets / iemand
(hele ww)
B
Beschrijft HOE
(meestal ww + -ly)
Slide 8 - Quiz
Sue is a _________ girl.
A
careful
B
carefully
Slide 9 - Quiz
She climbed up the ladder _________.
A
careful
B
carefully
Slide 10 - Quiz
It's ________ cold today.
A
awful
B
awfully
Slide 11 - Quiz
The cold wind is _______.
A
awful
B
awfully
Slide 12 - Quiz
They learn English _______
A
easy
B
easily
Slide 13 - Quiz
They think English is an __________ language.
A
easy
B
easily
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Diapositive
One
Which rule is correct?
Which rule is correct?
A
Gebruik bij: enkelvoud
(of which, this, that)
B
Gebruik bij: enkelvoud
(of which, this, that)
Slide 16 - Quiz
Ones
Which rule is correct?
Which rule is correct?
A
Gebruik bij: enkelvoud
(of which, this, that)
B
Gebruik bij: enkelvoud
(of which, this, that)
Slide 17 - Quiz
If you buy two bottles of water, you get a third ______ free
A
one
B
ones
Slide 18 - Quiz
The new smartphones are much faster than the old ________
A
one
B
ones
Slide 19 - Quiz
I would like to have some cupcakes – the chocolate ________ look great.
A
one
B
ones
Slide 20 - Quiz
This drink is too warm. I'd like a much cooler ________.
A
one
B
ones
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Diapositive
Finish the sentence:
Wat is de standaard regel voor woord volgorde?: Wie - doet - wat - ... - ...
Wat is de standaard regel voor woord volgorde?: Wie - doet - wat - ... - ...
A
waar - wanneer
B
wanneer - waar
Slide 23 - Quiz
was singing
a new song
He
this morning
in the shower
Wie
Doet
Wat
Waar
Wanneer
Slide 24 - Question de remorquage
Put in the correct order:
has - Jack - always - breakfast - in the kitchen
has - Jack - always - breakfast - in the kitchen
Slide 25 - Question ouverte
Slide 26 - Diapositive
If Sentence: FEIT
Which rule is correct?
Which rule is correct?
A
if + present simple
/ present simple
B
If + present simple /
will+ hele werkwoord
C
If + past simple /
would + hele werkwoord
Slide 27 - Quiz
If Sentence: WAARSCHIJNLIJK
Which rule is correct?
Which rule is correct?
A
if + present simple
/ present simple
B
If + present simple /
will+ hele werkwoord
C
If + past simple /
would + hele werkwoord
Slide 28 - Quiz
If Sentence: ONWAARSCHIJNLIJK
Which rule is correct?
Which rule is correct?
A
if + present simple
/ present simple
B
If + present simple /
will+ hele werkwoord
C
If + past simple /
would + hele werkwoord
Slide 29 - Quiz
People .... if they don't eat
A
will die
B
would die
C
die
Slide 30 - Quiz
If I inherited a billion dollars, I ............... to the moon.
A
will travel
B
would travel
C
travel
Slide 31 - Quiz
If you rest, you ..............better.
A
will feel
B
would feel
C
feel
Slide 32 - Quiz
Slide 33 - Diapositive
Future tense: Present Simple
Wat is de vorm?
Wat is de vorm?
A
I / you / we / they = ww
He / she / it = ww + s
B
am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
C
Am / is / are + going to + hele werkwoord
D
Will of won't + hele werkwoord
Slide 34 - Quiz
Future tense: Present Simple
Wanneer gebruiken?
Wanneer gebruiken?
A
Gebruik bij tijden (klok)
B
Gebruik bij afspraken met vaste tijd/plaats
C
Gebruik bij plannen of voorspelling met bewijs
D
Gebruik bij beloftes of
voorspelling zonder bewijs
Slide 35 - Quiz
Future tense: Will
Wat is de vorm?
Wat is de vorm?
A
I / you / we / they = ww
He / she / it = ww + s
B
am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
C
Am / is / are + going to + hele werkwoord
D
Will of won't + hele werkwoord
Slide 36 - Quiz
Future tense: Will
Wanneer gebruiken?
Wanneer gebruiken?
A
Gebruik bij tijden (klok)
B
Gebruik bij afspraken met vaste tijd/plaats
C
Gebruik bij plannen of voorspelling met bewijs
D
Gebruik bij beloftes of
voorspelling zonder bewijs
Slide 37 - Quiz
Future tense: Present Continuous
Wat is de vorm?
Wat is de vorm?
A
I / you / we / they = ww
He / she / it = ww + s
B
am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
C
Am / is / are + going to + hele werkwoord
D
Will of won't + hele werkwoord
Slide 38 - Quiz
Future tense: Present Continuous
Wanneer gebruiken?
Wanneer gebruiken?
A
Gebruik bij tijden (klok)
B
Gebruik bij afspraken met vaste tijd/plaats
C
Gebruik bij plannen of voorspelling met bewijs
D
Gebruik bij beloftes of
voorspelling zonder bewijs
Slide 39 - Quiz
Future tense: To be going to
Wat is de vorm?
Wat is de vorm?
A
I / you / we / they = ww
He / she / it = ww + s
B
am / is / are (not) + hele werkwoord + ing
C
Am / is / are + going to + hele werkwoord
D
Will of won't + hele werkwoord
Slide 40 - Quiz
Future tense: To be going to
Wanneer gebruiken?
Wanneer gebruiken?
A
Gebruik bij tijden (klok)
B
Gebruik bij afspraken met vaste tijd/plaats
C
Gebruik bij plannen of voorspelling met bewijs
D
Gebruik bij beloftes of
voorspelling zonder bewijs
Slide 41 - Quiz
The film ________(begin) at 9pm.
A
begins
B
will begin
C
is going to begin
D
is beginning
Slide 42 - Quiz
>Why are you wearing that old dress?< I_________(act) in a play tonight.
A
will act
B
am acting
C
act
D
are going to act
Slide 43 - Quiz
You need more apples for this pie. I______(go) to the shop and get some.
A
will go
B
am going
C
go
D
are going t
Slide 44 - Quiz
Now:
which grammar do you know best?
which grammar do you know best?
Adjectives + Adverbs
One and Ones
Word order
If-sentences
Future
Slide 45 - Sondage
Now:
Which grammar is the most complicated?
Which grammar is the most complicated?
Adjectives + Adverbs
One and Ones
Word order
If-sentences
Future
Slide 46 - Sondage
How confident do you feel about the upcoming test after today's lesson?
😒🙁😐🙂😃
