1.1 Hoe ontstond de industrie? (1)


Industrie wereldwijd
Hoofdstuk 1
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon


Industrie wereldwijd
Hoofdstuk 1

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer was de Tijd van Burgers en Stoommachines?
A
1600-1700
B
1700-1800
C
1800-1900
D
1900-2000

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions



In welke eeuw was de industriële revolutie?
A
In de 18e eeuw
B
In de 19e eeuw
C
In de 20e eeuw
D
In de 21e eeuw

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de industriële revolutie?
A
De overgang van jagen en verzamelen naar de landbouw
B
De trek van het platteland naar de stad
C
De overgang van werken met de hand naar werken met machines
D
Grote groepen arbeiders die in fabrieken werken.

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is industrie?
A
Het werken in een fabriek dichtbij een vestigingsplaatsfactor.
B
Met maken van producten met de hand.
C
Het bewerken van grondstoffen tot producten (vaak in fabrieken met machines) .
D
Het thuis bewerken van grondstoffen om te verkopen.

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke gevolgen had de komst van de industrie?
A
Meer mensen werkten in de industrie dan in de landbouw.
B
Huisnijverheid kwam op.
C
Arbeiders gingen dicht bij de fabriek wonen.
D
Kooplieden verdienden veel geld.

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom liep de productie toe tijdens de industriële revolutie?
A
Omdat mensen harder gingen werken
B
Ma
C
Arbeiders gingen dicht bij de fabriek wonen.
D
Kooplieden verdienden veel geld.

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Huisnijverheid
Industrie
fabrieken
spinnenwiel
stoommachine
massaproductie

Slide 8 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat past bij industrialisatie?
Sleep dit in het vak..
arbeiders
fabrieken
Engeland
huisnijverheid

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat was het voordeel van stoommachines?
A
Er kon meer en sneller geproduceerd worden.
B
Het was milieuvriendelijk.
C
Mensen die in de fabrieken werkten konden zo veel geld verdienen.
D
Er kwamen grote fabrieken.

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke dingen heb je nodig om een stoommachine te laten bewegen?
A
Steenkool
B
water
C
Zon
D
Wind

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De stoomtrein werd in het begin vooral gebruikt voor..
A
Het vervoeren van personen naar de fabrieken
B
Het vervoeren van grondstoffen naar de fabrieken

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke twee grondstoffen zijn belangrijk voor de industrie?
A
Olie en Graan
B
Kolen en Staal
C
Staal en graan
D
Hout en Olie

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Iemand die de baas is van een bedrijf en mensen loon betaalt noem je een..
A
Werkgever
B
Werknemer

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom betaalde de werkgevers weinig geld aan de werknemers?

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is imperialisme?
A
Gebieden veroveren om je land machtiger en rijker te maken.
B
Vrouwen die gelijke rechten voor mannen en vrouwen willen.
C
Mensen die vinden dat de overheid iedereen moet helpen.
D
Groep mensen met dezelfde politieke ideeën.

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is kolonialisme?
A
Een Aziatisch land waar veel handel mee gedreven wordt
B
Als een Europees land heerst over een ander land om er rijker van te worden
C
Een Aziatisch land waar oorlog mee is
D
Een Europees land waar oorlog mee is

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom wilde Europese landen graag zo veel kolonies hebben?
(Noem twee redenen)

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Arbeidsintensief is:
A
Het veel hebben van arbeid op 1 plek
B
Er zijn veel mensen nodig voor dit soort werk
C
Er zit veel waarde in het bedrijf aan machines
D
Mensen werken hard voor hun geld.

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent arbeidsintensief?
A
De mensen moeten hard werken op het land.
B
Er zijn niet veel arbeidskrachten nodig.
C
Er zijn veel arbeidskrachten nodig.
D
Er zijn veel machines voor de arbeiders nodig

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De primaire sector is
A
Landbouw, visserij en mijnbouw
B
Industrie
C
Commerciële dienstverlening
D
Niet-commerciele dienstverlening

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent het begrip de secundaire sector?
A
Bedrijven die grondstoffen uit de natuur halen.
B
Bedrijven die van grondstoffen producten maken.
C
Bedrijven die diensten verlenen.
D
Bedrijven die internet leveren.

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de secundaire sector werken ze...
A
Op de landbouw
B
In fabrieken
C
In de dienstverlening
D
in banken,IT bedrijven en winkels etc.

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De secundaire sector is..?
A
Industriesector
B
Dienstensector
C
Landbouwsector
D
Sector voor onderwijs

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een voorbeeld van de primaire sector is?
A
Een supermarkt
B
Een callcenter
C
Een landbouw boer
D
Een kledingwinkel

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Industrie is een onderdeel van de secundaire sector.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een visser werkt in de secundaire sector
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke sector hoort dit werk?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiare sector

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke sector hoort dit werk?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiare sector

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke sector hoort dit werk?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiare sector

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een leraar of huisarts werkt in de diensten-sector.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De meest voorkomende sector in Nederland is de...
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Dienstensector

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De meest voorkomende sector in arme en ontwikkelingslanden is de...
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Dienstensector

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Programma
  • Introductie                              (5 min)

  • Theorie                                      (15 min)
  • - Paragraaf 1.1 (Het leven van een jager-verzamelaar)


  • Opdracht leerwerkboek     (20 min)
  • Bespreken/afsluiten            (10 min)

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

8

Slide 38 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 39 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

H1 Industrie wereldwijd
Par. 1.1. Hoe ontstond de industrie.
  • Hoe verloopt de productie aan het begin van de tijd van burgers en stoommachines;
  • Waardoor neemt de productie toe;
  • Hoe ontwikkeld de industrie zich in Nederland;
  • Wat veranderde door de industrie  in de verhouding tussen werkgevers en werknemers.
 


Slide 40 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1.1 Het leven van jager-verzamelaars.
Begrippen:
- Archeoloog.
- Middel van bestaan.
- Nomade.
- Samenleving (van jagers- en verzamelaars).
- Tijd van jagers en boeren.
- Werktuig.
- Zelfvoorzienend. 

Slide 41 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan de leerling...
  1. Herkennen en beschrijven in welk tijdvak de jagers-verzamelaars leefden;
  2. Beschrijven wat hun middelen van bestaan waren. 
  3. Uitleggen waarom jagers-verzamelaars zelfvoorzienend en nomaden waren. 





Slide 42 - Diapositive

1.1.1. Ik beschrijf hoe jagers- verzamelaars leefden, wat hun middelen van bestaan waren en wat het verband was tussen de middelen van bestaan en hoe zij woonden.    

1.1.1. Ik leg uit waarom jagers- verzamelaars nomaden waren.  
Jagers en verzamelaars
Heb je goed opgelet?
Dit hoofdstuk gaat over welk tijdvak?
  • Het eerste tijdvak: de tijd van jagers en boeren.
  • Deze periode begint bij de eerste mensen en duurt tot het jaar 3000 v.C .




    Slide 43 - Diapositive

    v.C: Voordat Jezus Christus is geboren
    n.C: Nadat Jezus Christus is geboren.
    • Zijn dit onze voorouders?

    Slide 44 - Diapositive

    Cet élément n'a pas d'instructions

    Zijn dit onze voorouders?
    • Mm.. Ja, hij lijkt wel een beetje op mij...

    • Nee! Tuurlijk niet!!!!!

    Slide 45 - Diapositive

    Cet élément n'a pas d'instructions