Trede 4 können möchten

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Modale werkwoorden

Wat zijn Modalverben?

 Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt. 

In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Vervoegen Modalverben

1. meervoud vervoeg je zoals altijd.

2. enkelvoud de eerste en derde krijgen geen uitgang

3. de tweede letter in de enkelvoud verandert , behalve bij möchten

***Kijk de volgende slide

Kijk een minuut naar het volgende werkwoord en probeer het rijtje te onthouden...

	können
ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie	kann kannst kann können könnt können

Kijk een minuut naar het volgende werkwoord en probeer het rijtje te onthouden...

Andere vorm van mögen, gaat net als wohnen

	möchten
ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie	möchte möchtest möchte möchten möchtet möchten

Vervoeging 

Betekenissen

Hieronder worden de betekenissen van de Duitse modale hulpwerkwoorden uitgelegd. 

dürfen: mogen, toestemming hebben

können: kunnen, in staat zijn

mögen: mogen, leuk vinden, zin hebben, houden van

müssen: moeten, (noodzakelijk, vanzelfsprekend, kan niet anders!)

sollen: moeten (van iemand anders), ook in betekenis 'mocht het regenen...' etc.

wollen: willen

wissen: weten

Sleep de juiste blokjes bij elkaar.
(liefst zonder spieken in het schrift!)

kann

kannst

können

könnt

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

Sleep de werkwoorden naar de juiste plaats.

ich

du

er/ sie es

wir

ihr

Sie/ sie

möchte

möchtest

möchtet

möchten

möchtet

möchten

1. Können      Ich ……………… gut reiten.
2. Möchten    Ich ……………….. morgen mit meinen Freunden ins Restaurant gehen.
3. Können    ……………………. du am Mittwoch zur Klasse kommen?
4. Möchten      ………………….. du Wein und Kuchen mitbringen?
5. Möchten     Wir ………………. am Wochenende Ski laufen.
6. Können      ……………… ihr bitte früh aufstehen?

Können

Ich …………………Klavier spielen.

………………….ihr Französisch verstehen?

Wir………………..gut Deutsch schreiben.

Der Jungen………………Morgen um 20.00 auch kommen.

Frau Speelman, …………….Sie auch helfen?

Du ……………..das sehr gut!

Möchten

Ich …………….auch gerne eine Pizza.

…………………du lieber Mineralwasser oder Cola?

Das Mädchen ……………….gern eine Cola bestellen.

Wir …………………am liebsten frei haben.