Perfectum

De voltooide tijd
=
De perfectum
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

De voltooide tijd
=
De perfectum

Slide 1 - Diapositive

Het werkwoord in de voltooide tijd. 








In de voltooide tijd gebruik je twee werkwoorden:
  • vorm van 'hebben' (of 'zijn') - (dit is de PV)
  • voltooid deelwoord




 

Slide 2 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden

Er zijn  regelmatige en onregelmatige werkwoorden. 

Een voltooid deelwoord begint vaak met ge- en eindigt op een -d of een -t:  (ge + stam + d / t)

Wanneer T of D? SOFT KETCHUP+X


Als de stam van een werkwoord op een medeklinker (consonant) uit SOFT KETCHUP=X eindigt:
dan komt er een -t achter het voltooid deelwoord. In alle andere gevallen een -d

STAM = WERKWOORD - EN
maken: stam =  ik-vorm= ik maak - voltooid deelwoord = gemaakt
LET OP: reizen en leven!!!





Slide 3 - Diapositive

Een voltooid deelwoord begint bijna altijd met ge-.

maar kan ook beginnen met 
be- (bedanken - bedankt)
ver- (vertellen -verteld)
ont- (ontdekken - ontdekt)
her- (herinneren - herinnerd)
aan het begin van een werkwoord. 
Deze voltooide deelwoorden krijgen dan geen extra ge meer!

Slide 4 - Diapositive

Wij hebben .................. (tekenen)

Slide 5 - Question ouverte

Diederik heeft ..................... op de vraag. (antwoorden)

Slide 6 - Question ouverte

De bakker heeft de ingrediënten goed ................. (mixen)

Slide 7 - Question ouverte

Skiën heeft hij nooit ................... (durven)

Slide 8 - Question ouverte

Zij hebben een mooi huis ................... (bouwen)

Slide 9 - Question ouverte

De studenten hebben de grammatica goed ...................... (oefenen)

Slide 10 - Question ouverte

Wat heb jij bij de Mediamarkt .................... (bestellen)

Slide 11 - Question ouverte

Waar hebben zij in Europa ....................? (leven)

Slide 12 - Question ouverte

Wie heeft de koning .....................? (ontmoeten)

Slide 13 - Question ouverte