Les 5.2 Gemiddelde snelheid (deel 1)

Les 5.2 Gemiddelde snelheid
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Les 5.2 Gemiddelde snelheid

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Nakijken 3 t/m 5, 6a, 7 en 8
  • Herhaling 5.1 Bewegingen vastleggen
  • 5.2 Gemiddelde snelheid
  • Maken opgaven

Slide 2 - Diapositive

Nakijken 3 t/m 5, 6a, 7 en 8

Slide 3 - Diapositive

3
  • a) 9x geflitst (want persoon is 9 keer te zien). 
  • b) 9x geflitst, dus 8 ''tussenmomenten''. Ieder ''tussenmoment'' duurt 0,15 sec. Dus 8 x 0,15 = 1,20 s

Slide 4 - Diapositive

4
  • a) De beweging duurt 1,20 s (zie opdracht 3). Er zijn 1,20 : 0,05 = 24 tussenruimtes. De lamp moet dus 25 keer geflitst hebben.
  • b) De hoogspringer staat zo vaak op de foto dat je de afzonderlijke beelden niet goed meer kunt zien.
  • c) De stroboscoop zo instellen dat de tijdsduur tussen twee lichtflitsen groter is.

Slide 5 - Diapositive

5
  • a) Rechter foto 
  • b) De foto is vaag, omdat daar de gehele beweging van het batje en het lichaam van de speler op staat.
  • c) Linker foto
  • d) De bewegingen zijn alleen vastgelegd op die momenten waarop de lamp een lichtflits gaf.

Slide 6 - Diapositive

6
  • a) De hand staat drie keer op de foto. Er zijn dus twee ''tussenmomenten''. De tijd tussen twee flitsen (een tussenpoos) is 1s : 4= 0,25 s. Twee tussenpozen duren dan 2 × 0,25 = 0,5 s.

Slide 7 - Diapositive

7
  • Dertien wagentjes = dertien keer flitsen.
  • Bij dertien flitsen zijn twaalf ‘tussenruimtes’ aanwezig.
  • Eén tussenruimte duurt 0,18 s.
  • Twaalf tussenruimtes duren dus: 12 × 0,18 = 2,16 s.

Slide 8 - Diapositive

8
  • a) Vlak voordat het balletje bij A en B de ondergrond raakt: de afstand tussen de beelden is hier het grootst.
  • b) Als het balletje zijn hoogste punt heeft bereikt: de afstand tussen de beelden is daar het kleinst.
  • c) Vanaf punt A tot en met punt B is het balletje 16 keer gefotografeerd. Er zijn dus vijftien ‘tussenruimtes’. Eén tussenruimte duurt 0,04 s. Vijftien tussenruimtes duren dus: 15 × 0,04 s = 0,60 s.

Slide 9 - Diapositive

Er zit 3 seconden tussen
de twee foto's. wie had
de grootste snelheid?
A
De wandelaar
B
De fietser

Slide 10 - Quiz

Er is om de 0,5 een flits. Hoeveel tijd
zit tussen flits A en F? Laat de
berekening met het juiste antwoord
zien.

Slide 11 - Question ouverte

Leerdoelen 5.2 gemiddelde snelheid
  • Je kunt de gemiddelde snelheid van een voorwerp berekenen.
  • Je kunt snelheid in m/s omrekenen naar km/h en omgekeerd.
  • Je kunt de afstand berekenen die een voorwerp in een bepaalde tijd aflegt.

Slide 12 - Diapositive

Gemiddelde snelheid

Slide 13 - Diapositive

Gemiddelde snelheid berekenen

Slide 14 - Diapositive

Grootheden, eenheden en formules

Slide 15 - Diapositive

Voorbeeldopdracht 1
Een atlete loopt de 100 meter in 10,8 seconden.
Bereken haar gemiddelde snelheid.

Slide 16 - Diapositive

Voorbeeldopdracht 1
Een atlete loopt de 100 meter in 10,8 seconden.
Bereken haar gemiddelde snelheid.

Slide 17 - Diapositive

Eenheden van snelheid omrekenen 
(moeilijke methode!)
  • Snelheid kan gegeven worden in meter per seconden (m/s) of kilometer per uur (km/h).
  • Deze kunnen ook naar elkaar omgerekend worden, want:
  • 1 km = 1000 m
  • 1 h = 60 min = 3600 s

Slide 18 - Diapositive

Eenheden van snelheid omrekenen 
(moeilijke methode!)
  • Snelheid kan gegeven worden in meter per seconden (m/s) of kilometer per uur (km/h).
  • Deze kunnen ook naar elkaar omgerekend worden, want:
  • 1 km = 1000 m
  • 1 h = 60 min = 3600 s

Slide 19 - Diapositive

Eenheden van snelheid omrekenen 
(makkelijke methode!)
Je kunt ook een getal in m/s naar km/h snel omrekenen door het te vermenigvuldigen met 3,6.

Slide 20 - Diapositive

Eenheden van snelheid omrekenen 
(makkelijke methode!)
Je kunt ook een getal in m/s naar km/h snel omrekenen door het te vermenigvuldigen met 3,6.

Slide 21 - Diapositive

Voorbeeldopgave 2
Johan fietst met een snelheid van 5,5 m/s.
Hoeveel km/h is dat?





Slide 22 - Diapositive

Voorbeeldopgave 2
Johan fietst met een snelheid van 5,5 m/s.
Hoeveel km/h is dat?


Uitwerking:
5,5 m/s x 3,6 = 19,8 km/h


Slide 23 - Diapositive

Een schaatsster schaatst 1500 m in 1 min en 58,10 s. Bereken haar gemiddelde snelheid. Voer je antwoord (met eenheid!) in!

Slide 24 - Question ouverte

Een schaatsster schaatst 1500 m in 1 min en 58,10 s. Bereken haar gemiddelde snelheid. Voer je antwoord (met eenheid!) in!

Slide 25 - Diapositive

Reken de snelheid van de vorige opgave (12,7 m/s) om naar km/h. Voer je antwoord (met eenheid!) in.

Slide 26 - Question ouverte

Reken de snelheid van de vorige opgave (12,7 m/s) om naar km/h. Voer je antwoord (met eenheid!) in. 

Uitwerking:
12,7 m/s x 3,6 = 45,7 km/h

Slide 27 - Diapositive

Maken 1 t/m 6 blz 19

Slide 28 - Diapositive

1

Slide 29 - Diapositive

1

Slide 30 - Diapositive

2
  • a. meter, seconde
  • b. kilometer per uur

Slide 31 - Diapositive

3
  • a. 

Slide 32 - Diapositive

3
  • a.



  •  b. De gemiddelde snelheid komt lager uit doordat de auto af en toe stilstaat (bijvoorbeeld als de inzittenden even pauze nemen) of langzamer rijdt (bijvoorbeeld in een file).
Gegeven + gevraagd
Uitwerking
s = 1100 km
t = 13 h
v = ?
v = s : t
v = 1100 : 13
v = 85 km/h

Slide 33 - Diapositive

4
  • 15 m/s = 54 km/h                (15 x 3,6)
  • 7,5 m/s = 27 km/h                (7,5 x 3,6)
  • 20 m/s = 72 km/h                (20 x 3,6)
  • 6,2 m/s = 22 km/h                (6,2 x 3,6)

Slide 34 - Diapositive

5
  • a.

Slide 35 - Diapositive

5
  • a.



  •  b. 12,5 x 3,6 = 45 km/h
Gegeven + gevraagd
Uitwerking
s = 500 m
t = 40 s
v = ?
v = s : t
v = 500 : 40
v = 12,5 m/s

Slide 36 - Diapositive

6 : hardlopen (dames)

Slide 37 - Diapositive

6 : hardlopen (dames)
Gegeven + gevraagd
Uitwerking
s = 400 m
t = 47,6 s
v = ?
v = s : t
v = 400 : 47,6
v = 8,40 m/s 

v = 8,40 × 3,6 = 30,24 km/h

Slide 38 - Diapositive

6 : vrije slag zwemmen (heren)

Slide 39 - Diapositive

6 : vrije slag zwemmen (heren)
Gegeven + gevraagd
Uitwerking
s = 200 m
t = 1 min, 44 s
   = 60 + 44 = 104 s
v = ?
v = s : t
v = 200 : 104
v = 1,92 m/s

v = 1,92 × 3,6 = 6,91 km/h

Slide 40 - Diapositive

6 : schaatsen (dames)

Slide 41 - Diapositive

6 : schaatsen (dames)
Gegeven + gevraagd
Uitwerking
s = 1500 m
t = 1 min, 54 s
   = 60 + 54 = 114 s
v = ?
v = s : t
v = 200 : 104
v = 13,16 m/s 

v = 13,2 × 3,6 = 47,38 km/h

Slide 42 - Diapositive