Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Balans en balansmutaties
Slide 1 - Diapositive
In de toekomst ...
Loondienst
Ondernemer
Rijk trouwen
Uitkering
Anders?
Slide 2 - Sondage
Slide 3 - Vidéo
Een eigen bedrijf - de balans
Slide 4 - Diapositive
Waarom moet de balans altijd in balans zijn?
Slide 5 - Diapositive
De balans
Debet = bezit
Credit = hoe is het bezit gefinancierd?
Vermogen zit vast in stenen
Vermogen kan direct gebruikt worden
Vermogen hoeft nooit terugbetaald te worden
Vermogen = schuld moet snel terugbetaald te worden (aflossing)
Kost geld: rente
= gestort door eigenaar +/- winst en verlies
Slide 6 - Diapositive
Een eigen bedrijf - de balans
Schrijf de 6 categorieën over op je balans
Pak nu je lijst met spullen die je nodig hebt er weer bij en neem deze op in één van de 3 categorieën aan de debetzijde van de balans
Doe het zelfde met het geld wat je zelf inbrengt en het geld wat je moet lenen en zet dit in de juiste categorie aan de creditzijde.
Slide 7 - Diapositive
Voorbeeld van een bedrijfsbalans
Er bestaat geen standaard balans want elke onderneming heeft andere bezittingen nodig. Een snackbar heeft bijvoorbeeld geen bedrijfsauto nodig, maar een koeriersbedrijf wel.
crediteuren = het bedrag wat de onderneming nog te betalen heeft aan haar leveranciers (gekocht op rekening)
Inventaris = de waarde van alle kleinere kapitaalgoederen bij elkaar die langer dan één jaar of één productieproces meegaan. Voorbeelden: een kassa, laptop, toonbank, kast, bureau etc.
Slide 8 - Diapositive
Als je een gebouw huurt, komt deze dan op de balans te staan?
Debet = bezit
Credit = hoe is het bezit gefinancierd?
Vermogen zit vast in stenen
Vermogen kan direct gebruikt worden
Vermogen hoeft nooit terugbetaald te worden
Vermogen = schuld moet snel terugbetaald te worden (aflossing)
Kost geld: rente
= gestort door eigenaar +/- winst en verlies
Slide 9 - Diapositive
Als je een gebouw huurt, komt deze dan op de balans te staan? Nee, het is niet jouw bezit
Debet = bezit
Credit = hoe is het bezit gefinancierd?
Vermogen zit vast in stenen
Vermogen kan direct gebruikt worden
Vermogen hoeft nooit terugbetaald te worden
Vermogen = schuld moet snel terugbetaald te worden (aflossing)
Kost geld: rente
= gestort door eigenaar +/- winst en verlies
Slide 10 - Diapositive
timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa
Slide 11 - Question de remorquage
Balansposten
Inventaris - één post waar alle kleinere vaste activa onder vallen Voorbeeld bij een winkel; de kassa, toonbank, kledingrek, hangertjes
Debiteuren - het bedrag wat door klanten nog aan de onderneming betaald moet worden. (vordering = bezit) Herkennen: "verkocht op rekening" of "wordt na 14 dagen betaald..."
Crediteuren - het bedrag wat door de onderneming betaald moet worden aan leveranciers (= schuld) Herkennen: "gekocht op rekening" of "Moet na 14 dagen betaald worden.."
Slide 12 - Diapositive
Onder welke categorie valt een bedrijfsauto?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa
Slide 13 - Quiz
Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Gebouw
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Debiteuren
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Lening (<1 jaar)
Slide 14 - Question de remorquage
Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat
Slide 15 - Quiz
Wat is eigen vermogen? Geef de betekenis.
Slide 16 - Question ouverte
Les 2: Balansmutaties
Veranderingen van balansposten
Slide 17 - Diapositive
Hoeveel staat er bij Shell op de balans?
A
€400.000
B
€ 400 miljoen
C
€ 4 miljard
D
€ 400 miljard
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Vidéo
Activa
Passiva
Eigen Vermogen
Kas
Gebouw
Banklening
Voorraad goederen
Crediteuren
Debiteuren
Slide 22 - Question de remorquage
EIGEN VERMOGEN
VREEMD VERMOGEN KORT
VREEMD VERMOGEN LANG
WINST
BANKSCHULD
CREDITEUREN
LENING
HYPOTHEEK
Slide 23 - Question de remorquage
Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Voorraad
€ 7.500 ingebracht door de eigenaar
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Een tekort op de bank
Slide 24 - Question de remorquage
Slide 25 - Diapositive
Wat is het gevolg voor de balans als een bedrijf aflost op een hypothecaire lening?
A
Eigen vermogen stijgt
Liquide middelen stijgt
B
Eigen vermogen daalt
Liquide middelen daalt
C
Lang vreemd vermogen daalt
Liquide middelen stijgt
D
Lang vreemd vermogen daalt
Liquide middelen daalt
Slide 26 - Quiz
Welke balansmutaties vinden er plaats? Als: De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.