Modalverben und Aussehen K.8

Programm den 13.Januar
Korrigieren:Aufgaben:20,22,23,25,26 ab Seite 80
Dann: oefenen Modalverben I-pad
Zusammen:  Sprechen :m 27,30,31,32,34,35,37
Fertig? m.15 zinnen over " Aussehen"
Uitleg Project  Aussehen

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Programm den 13.Januar
Korrigieren:Aufgaben:20,22,23,25,26 ab Seite 80
Dann: oefenen Modalverben I-pad
Zusammen:  Sprechen :m 27,30,31,32,34,35,37
Fertig? m.15 zinnen over " Aussehen"
Uitleg Project  Aussehen

Slide 1 - Diapositive

Wiederholung
We herhalen een stukje grammatica over de werkwoorden.
Was weißt du noch?

Slide 2 - Diapositive

Vertaal 'hij speelt'

spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 3 - Quiz

Welke twee vervoegingsvormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie

Slide 4 - Quiz

Vertaal 'jullie kopen'

kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 5 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 6 - Quiz

Vertaal 'jij rekent'

rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van de Modalverben?

Slide 8 - Carte mentale

Waarom worden ze half- regelmatig genoemd?

Slide 9 - Carte mentale

Hoeveel Modalverben zijn er?
A
3
B
4
C
7
D
10

Slide 10 - Quiz

"wissen" gaat op dezelfde manier als een Modalverb
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Welke van deze werkwoorden zijn Modalverben?
A
machen, wohnen, lernen
B
trainieren, fotografieren telefonieren
C
müssen, können, dürfen
D
gehen, stehen, geben

Slide 12 - Quiz

Welke persoonlijke voornaamwoorden krijgen géén uitgang bij Modalverben?
A
wir - Sie
B
ihr - er/sie/es
C
ich - wir
D
ich - er/sie/es

Slide 13 - Quiz

Wat betekent "mögen"
A
durven
B
mogen
C
houden van
D
lekker vinden

Slide 14 - Quiz

Wat betekent "dürfen"
A
durven
B
mogen
C
houden van
D
lekker vinden

Slide 15 - Quiz

Wat betekent "sollen"
A
zullen
B
moeten (van een ander)
C
gaan
D
alle drie de opties

Slide 16 - Quiz

Heb je het gevoel dat je de Modalverben begrijpt?
A
Begrijp en ken het wel, komt goed! (100%)
B
Ken de rijtjes nog niet, maar snap wat de bedoeling is! (75%)
C
Ik snap het nu nog niet zo, maar komt wel (50%)
D
Ik vind het nog erg moeilijk (25%)

Slide 17 - Quiz

Das Thema von Kapitel 8:
das Aussehen

= het uiterlijk

Slide 18 - Diapositive

Waarover gaat het?
Alles rondom
mode, kleding, goed uitzien

Slide 19 - Diapositive

Welche Kleidungs-
stücke kennst du?

Slide 20 - Carte mentale

Maak de vragen bij
de volgende video
over Duitsland en mode

Slide 21 - Diapositive

7

Slide 22 - Vidéo

Einde

Slide 23 - Diapositive

00:48
Wat dragen Duitsers het liefste?
A
sandalen en sokken
B
dirndl en lederhosen
C
kleding die handig is en lekker zit
D
moderne, chique kleren

Slide 24 - Quiz

01:28
Wat wordt gezegd over hoe belangrijk mode voor Duitsers is?
A
ze vinden het saai en gaan niet graag shoppen
B
ze vinden het heel belangrijk, maar kopen alleen als ze geld genoeg hebben
C
ze kopen alleen mode als deze goedkoop is en gaan vaak shoppen

Slide 25 - Quiz

02:21
Waar zijn de reporters?
A
in een kledingfabriek
B
in een mode atelier
C
in een school voor mode design

Slide 26 - Quiz

02:57
Wat voor soort kleding willen de reporters in deze modezaak vinden?
A
de juiste mode om te ontspannen
B
de nieuwste trends
C
de juiste kleding voor alledag
D
de juiste kleding voor op werk

Slide 27 - Quiz

03:29
Wat zegt de expert over de kleding die Nina uitgezocht heeft?
A
ze heeft goed gekozen, maar moet er iets overheen dragen omdat het op werk te veel naakte huid laat zien
B
ze heeft het goed gekozen, het leuk er ook een blazer op te dragen.
C
dit kan echt niet op de werkvloer, het is eerder iets voor een vijf uur borrel

Slide 28 - Quiz

03:48
Die Krawatte ..... wat is dat?
A
de kraag van het overhemd
B
de kraag van het jasje
C
de stropdas

Slide 29 - Quiz

04:41
Wat vind Nina jammer?
A
Dat ze niets moderns op haar werk kan dragen
B
dat ze een laborjas moet dragen en geen zakenkleding
C
Dat ze geen pet heeft om op te zetten

Slide 30 - Quiz