Paragraaf 1 Consumeren is kiezen

• Economie
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Hoofdstuk 2 Thuis en buitenshuis

Paragraaf 1 Consumeren is kiezen

Consumeren is kiezen

• Wat zijn behoeften?
• Wat is consumeren?
• Wat is schaarste?

Begrip: behoefte

Behoefte: alles wat je nodig hebt of waar je naar verlangt.

Controlevragen

1. Wat betekent 'een behoefte'?
   
2. Welke behoefte vind je op het plaatje hieronder?

Aan een behoefte wordt voldaan

• iets te kopen
• iets te produceren

In je behoeften voorzien

Consumeren

Zelfvoorziening

Hoeveel frisdrank wordt er gedronken in Nederland?

93,7 liter

Wat is de top drie dat geconsumeerd wordt?

1. Cola

2. Ice Tea

3. Sinas

Schaarste

• Middelen zijn beperkt (schaarste in middelen)
• Niet genoeg geld (schaarste in geld)
• Behoeften zijn oneindig
• Gevolg: schaarste = je hebt niet genoeg middelen om in je behoeften te voorzien
• Je kan niet tegelijk eten, zwemmen, muziek luisteren, voetballen en schaatsen

Schaarste

Consumeren:

Consumeren ( in je behoefte (wens) te voorzien wordt beperkt door:

• Gebrek aan geld
• Gebrek aan tijd
  
  
  

produceren

Produceren

• Produceren = het maken van goederen en het leveren van diensten. 

Productie

We maken onderscheid tussen:

- Betaalde productie, iets doen of maken tegen betaling

- Onbetaalde prodcutie, iets doen of maken zonder betaald te worden

Een broodje in de Aula kopen is

1. Zelfvoorziening
2. Consumeren

Kun je door de natuur consumeren?

1. Nee
2. Ja

Consumeren betekent: een behoefte bevredigen

1. Waar
2. Niet waar

Eten is een

1. middel
2. alternatief aanwendbaar
3. behoefte

Wat is produceren

1. Iets kopen
2. Iets gebruiken
3. Produceren is gratis
4. Iets doen of maken voor de bevrediging van behoeften

Tussendoor wil iedereen wat eten, dat is

1. consumeren
2. een behoefte
3. produceren

Een broodje pindakaas eten is

1. consumeren
2. behoefte
3. produceren

In de economie betekent schaarste:

1. Dat iets zeldzaam is (zoals diamanten)
2. Dat iets heel kostbaar/duur is (zoals goud)
3. Dat is iets op kan gaan (zoals olie)
4. Dat je iets moet inleveren (tijd/geld) om het te krijgen

Zelfstandig werken in stilte

opdracht 3 tot met 11