Van ruilen komt geen huilen_3HV_1.3

Agenda les
  • terugblik par 1.2 
  • Leerdoelen par 1.3
  • Uitleg par 1.3
  • Zelf aan de slag en bespreken vragen over opgaven par 1.2
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactif, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Agenda les
  • terugblik par 1.2 
  • Leerdoelen par 1.3
  • Uitleg par 1.3
  • Zelf aan de slag en bespreken vragen over opgaven par 1.2

Slide 1 - Diapositive

Terugblik par 1.2 klassikaal

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen par 1.2
  • Je kent de 3 soorten uitgaven en kunt van alle drie een voorbeeld geven.
  • Je weet wat een budget is en budgetlijn en kunt die opstellen. 
  • Je kunt bedragen omrekenen van maand naar week en andersom

Slide 3 - Diapositive

Welke oorzaak kies je?
Oorzaken veranderen budgetlijn:
A. Inkomen is gestegen
b. Inkomen is gedaald
C. Prijs van een DVD is gedaald
D. Prijs van een DVD is gestegen
E. Prijs van een CD is gedaald
F. Prijs van een CD is gestegen

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen par 1.3
  • Je kent het verschil tussen directe en indirecte ruil. 
  • Je kent drie nadelen van directe ruil 
  • Je kunt de relatie indirecte ruil, arbeidsverdeling en arbeidsproductiviteit in eigen woorden omschrijven.

Slide 5 - Diapositive

Is dit een voorbeeld van directe of indirecte ruil
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Verschil directe en indrirecte ruil
Directe ruil; goederen ruilen voor goederen.
Indirecte ruil; product verkopen in ruil voor geld.

Indirecte ruil handiger dan directe ruil want?:
  1. Indirect ruilen kost veel minder tijd en moeite.
  2. Er is veel arbeidsverdeling mogelijk. 
  3. Er is veel schaalvergroting mogelijk. 

Slide 8 - Diapositive

Arbeidsverdeling: de taken verdelen.
Schaalvergroting: grote hoeveelheden van hetzelfde product verkopen

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Ruilen met geld
Arbeidsproductiviteit; het aantal stuks dat een werknemer in een bepaalde periode kan produceren.
Specialisatie; Het zich toeleggen op een beperkt aantal werkzaamheden.

Bron 5 blz 21

Slide 11 - Diapositive

Zelf aan de slag
  • Kijk de opdrachten van 1.1 en 1.2 na met andere kleur pen
  • Lees paragraaf 1.3 (blz 18 e.v.)
  • Maak de opdrachten 2 t/m 11 (havo)
  • Maak opdrachten 2 t/m 13 (vwo)
  • Klaar kijk de opdrachten na met andere kleur pen

Slide 12 - Diapositive