Na Klar 2 havo/vwo Kapitel 4-5 D-Toets

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1,2

door

tot

zonder

tegen

om

voor

bis

um

ohne

für

gegen

durch

Ist das Telefon ... (voor) ... (mij)?

1. durch mich
2. gegen mich
3. für mich
4. fur mich

Sie ging durch ______ (de) Straße.

voor hem

1. für dich
2. für ihn
3. für euch

Ich kann (zonder mijn) .... Brille (f) nichts sehen. A. ohne meinen B. ohne seine C. ohne meine D. ohne mein

1. ohne meinen
2. ohne seine
3. ohne meine
4. ohne mein

(zonder jullie) gehe ich nicht aufs Konzert.

1. ohne dich
2. ohne euch
3. ohne du
4. ohne ihr

voorzetsels:

+3   aus, bei, mit, nach, seit, von, zu

+4  durch, für, gegen, ohne, um

uit

naar (personen)

van, door

na, naar

bij

sinds

met

von

zu

seit

nach

mit

bei

aus

Grammatik

Na->  bei, nach, von, mit, zu, seit, aus veranderen de woorden uit de der-Gruppe en de ein-Gruppe:

der

die

das

die

dem

der

dem

den

->

->

->

->

ein

eine

ein

eine

->

->

->

->

einem

einer

einem

einen

Wat gebeurt er met een mannelijk lidwoord als aus, bei, mit, nach, seit, von of zu in een zin staat?

1. het wordt der
2. het wordt den
3. het wordt dem
4. het wordt das

Wat gebeurt er met een onzijdig lidwoord als aus, bei, mit, nach, seit, von of zu in een zin staat?

1. het wordt der
2. het wordt dem
3. het wordt die
4. het wordt das

Wat gebeurt er met een vrouwelijk lidwoord als aus, bei, mit, nach, seit, von of zu in een zin staat?

1. het wordt der
2. het wordt den
3. het wordt die
4. het wordt das

Persoonlijk en vragend voornaamwoord

in de 3e naamval

na: aus, mit, nach , bei, seit, von, zu, volgt de 3e naamval. Dan veranderen dus ook de persoonlijke voornaamwoorden

ich     - mir

du       - dir

er+ es- ihm

sie       -ihr:

Persoonlijk en vragend voornaamwoord

in de 4e naamval

na: durch, für, gegen, ohne, um, bis volgt de 4e naamval.

De persoonlijke voornaamworden veranderen dan ook hier.

ich - mich

du-  dich

er-   ihn

sie - sie

es-   es

wir- uns

ihr- euch

sie- ihnen

Sie- Ihnen

en het vraagwoordje wer (wie) wordt WEM

wir - uns

ihr-  euch

sie-  sie

Sie - Sie

 

en het vraagwoordje wer (wie) wordt WEN

Kommst du mit ...(mij) mit?

Ich gehe nach/zu meinen Freunden

1. nach
2. zu

(een) Er wohnt seit.... Jahr (o) neben uns.

trappen van vergelijking 2

In het Nederlands gebruik je soms het woord dan bij een vergelijking, in het Duits doen we dit met als. Dus kouder dan = kälter als en hoger dan = höher als. Oftewel: dan = als!

Je kunt ook een vergelijking in het Nederlands met het woord als vormen. In het Duits doen we dit met wie. Dus niet zo groot als = nicht so groß wie. Oftewel: als = wie!

Hoe maak je de vergrotende trap in het Duits?

1. bijvoeglijk naamwoord + e
2. Bijvoeglijk naamwoord + en
3. Bijvoeglijk naamwoord + er
4. Bijvoeglijk naamwoord

Wat is de algemene regel voor de overtreffende trap in het Duits?

1. am + sten
2. am + ten
3. + sten
4. an + sten

Ich bin (gern) ..... in den Bergen .... in der Stadt.

1. gern... wie
2. am liebsten... als
3. gern... als
4. lieber ... als

Bei uns regnet es genauso (viel) ... in Deutschland.

1. mehr.. als
2. am meisten... wie
3. viel.. wie
4. mehr... wie

Pauls Haus ist größer als Idas Haus. Aber am (groß)... ist Laras Haus.

1. größsten
2. größten
3. größer
4. groß