HA1: formuleren: trappen van vergelijking

Formuleren
Trappen van vergelijking
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Formuleren
Trappen van vergelijking

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
Je weet hoe je de trappen van vergelijking gebruikt.

Je weet wanneer je als of dan gebruikt.

Slide 2 - Diapositive

Uitleg 
Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de 
trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

De trappen van vergelijking 

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 
overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Slide 3 - Diapositive

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Dus de regel is...
Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. Bijvoorbeeld: 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 6 - Diapositive

Schrijf de trappen van vergelijking op van: leuk

Slide 7 - Question ouverte

Schrijf de trappen van vergelijking op van: gek

Slide 8 - Question ouverte

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 9 - Quiz

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quiz

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quiz

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 12 - Quiz

Die cake smaakt morgen net zo goed ..... vandaag.
A
als
B
dan

Slide 13 - Quiz

Ilse lijkt groter dan Laura, maar zij is even groot ...... zij.
A
als
B
dan

Slide 14 - Quiz

Stellende trap
zoveel mogelijk woorden
(voorbeeld: klein)

Slide 15 - Carte mentale

Vergrotende trap
zoveel mogelijk woorden
(voorbeeld: kleiner)

Slide 16 - Carte mentale

Overtreffende trap
zoveel mogelijk woorden
(voorbeeld: kleiner)

Slide 17 - Carte mentale