Past Simple vs. Present Perfect

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 3

Past Simple vs Present Perfect

Lesdoelen

Aan het einde van de les:

Kan ik de past simple & present perfect correct toepassen in een zin.

Weet ik het verschil tussen de present perfect en de past simple.

Weet ik wanneer ik de past simple of present perfect moet gebruiken en kan ik dit toepassen in een zin.

Past simple

gebruik / vorm / ezelsbruggetje

past simple: bevestigen

- Gebruik:
   - verleden > helemaal voorbij
   - je weet wanneer het gebeurde

   - het is afgesloten / afgerond

- Vorm:
    - regelmatige werkwoorden + ed
    - onregelmatige werkwoorden > 2e rijtje

past simple: vragen en ontkennen

- Vorm:
    - Did + hele werkwoord
      

- Vorm:
    - didn't (did not) + hele werkwoord

Vragen:

Ontkennen:

past simple: ezelsbruggetje

past simple: ezelsbruggetje

Waldy

When, Ago, Last ... , Days/Dates, Yesterday/Year

Past simple

Past Simple of
to work?

Past simple of
to see?

Present perfect

gebruik / vorm / ezelsbruggetje

present perfect: gebruik en vorm

- Gebruik:
   - verleden begonnen, nu nog bezig
   - verleden gebeurd, nu nog merkbaar
   - iets uit het verleden is nu nog belangrijk
- Vorm:
    - have / has (he-she-it) + voltooid deelwoord
       - regelmatige werkwoorden + ed
       - onregelmatige werkwoorden > 3e rijtje

present perfect: ezelsbruggetje

present perfect: ezelsbruggetje

FYNE JAS

For, Yet, Never, Ever
Just, Already (Always), Since

Present perfect

past simple:

- voorbij

- je weet wanneer

- WALDY

- w.w. + ed

- 2e rijtje

- ? = did + w.w.

- - = didn't + w.w.

present perfect:

- nog bezig / merkbaar

- nu nog belangrijk

- connectie naar NU

- FYNE JAS

- have/has + w.w. + ed

- have/has + 3e rijtje

- he/she/it = has

- I/you/we/they = have

past simple vs. present perfect

Past Simple vs Present Perfect

Maak present perfect:
Grandmother ....... (bake) a cake.

Maak de present perfect:
Martha..... her homework. (finish)

Maak de present perfect:
We .... .... to school (go)

Which sentence is in the Present Perfect tense?

1. I am playing football
2. I was playing football
3. I played football
4. I have played football

Which sentence is in the Past Simple tense?

1. I have bought a dog
2. I bought a dog
3. I was buying a dog
4. I buyed a dog

They _______ (to be) home last night.

He ___________ (lived) here since 1990.

The dog ______ (to bite) the man yesterday.

I ________ (just/to finish) building this castle.

He ________ (to play) video games since he was a child.

She _________ (to buy) an umbrella yesterday.

When do you use the Present Perfect?

1. To say something has just finished
2. To say something happened but you don't know when
3. To say something happened and is still going on now
4. To say something happened and is now finished

When do you use the Past Simple?

1. To say something has finished
2. To say something started in the past and is still happening now
3. To say something just finished
4. To say something took a long time

past simple:

- voorbij

- je weet wanneer

- WALDY

- w.w. + ed

- 2e rijtje

- ? = did + w.w.

- - = didn't + w.w.

present perfect:

- nog bezig / merkbaar

- nu nog belangrijk

- FYNE JAS

- have/has + w.w. + ed

- have/has + 3e rijtje

- he/she/it = has

- I/you/we/they = have

past simple vs. present perfect

Lesdoelen

Aan het einde van de les:

Kan ik de past simple & present perfect correct toepassen in een zin.

Weet ik het verschil tussen de present perfect en de past simple.

Weet ik wanneer ik de past simple of present perfect moet gebruiken en kan ik dit toepassen in een zin.

Ik snap de grammatica, ik heb de lesdoelen behaald.

1. ik snap het helemaal.
2. Ik snap het bijna, na de opdrachten helemaal.
3. Ik snap het bijna, graag nog een keer herhalen.
4. Ik snap het niet en heb hulp nodig.

Get to work!

Volgende slides hebben uitleg videos.

Do: exercises 3.4 (page 38) 4&6

page 120 3.4 exercise 1&2