Herhaling H7 Ruilen over Tijd

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

herhaling H7

Welke leeftijden zijn interessant voor een grafiek over de economische levensloop van een bevolking?

1. 0, 13, 18, 23
2. 0, 13, 18, 67
3. 0, 13, 23, 67
4. 0, 18, 23, 67

Welke stelling is fout?

1. Tijdens de levensloop verandert je vermogen
2. Het aangaan van een studielening is een voorbeeld van ruilen over de tijd
3. Tijdens de jeugd neemt het vermogen vaak toe
4. Door het afsluiten van een hypotheek stijgt je vermogen

Tijdens de levensloop heb je te maken met ruilen over de tijd. Wat is een voorbeeld van ruilen over de tijd?

1. het kopen van schaarse goederen
2. lenen voor de studie
3. beginnen van een bedrijfje
4. het krijgen van een uitkering

Een voorbeeld van ruilen over tijd is (meerdere antwoorden zijn goed):

1. Appels ruilen voor peren
2. Ik koop nu auto en ik leen daarvoor geld.
3. Ik ga eerst sparen zodat ik later een auto kan kopen.
4. Ik koop nu een auto en ik betaald die meteen.

Bij consumptie is er altijd sprake van ruilen over de tijd.

1. Juist
2. Onjuist

Wat bedoelen we met ruilen over de tijd door middel van sparen?

1. Het verplaatsen van geld naar de bank
2. Het verplaatsen van geld naar achteren in de tijd
3. Het verplaatsen van geld naar voren in de tijd
4. het verplaatsen van geld naar een spaarvarken

I. Rente is een voorbeeld van ruilen over de tijd.
II. Hogere rente bevordert sparen en lenen.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Hoe doet de overheid aan ruilen over tijd?

1. Investeren in onderwijs
2. Kopen van straatlantaarns
3. Uitgeven van staatsobligaties
4. Alle antwoorden zijn juist

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:

De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen.

1. Inflatie
2. Ruilen over de tijd
3. Koopkracht
4. Sparen

Welk voorbeeld past niet bij het begrip 'ruilen over de tijd'.

1. Henk studeert voor arts.
2. Ria gaat over 6 maanden op vakantie naar Spanje.
3. Zara bouwt per maand €400 pensioen op.
4. Bo leent €3.800 euro voor de aankoop van een scooter.

Een stroomgrootheid wordt gemeten..

1. Op een moment
2. Over een periode

I: spaarrente is altijd hoger dan leenrente
II: hypotheekrente is altijd lager dan rente over consumptief krediet

1. beide juist
2. beide onjuist
3. alleen I juist
4. alleen II juist

Een voorbeeld van een stroomgrootheid is ....

1. Winst van de afgelopen maand
2. Banksaldo
3. Huidige waarde machine
4. Eigen vermogen

De staatsschuld is een voorbeeld van ...

1. Een voorraadgrootheid
2. Een stroomgrootheid
3. Zowel een voorraad- als stroomgrootheid

Is de balans van een bedrijf een voorraadgrootheid of een stroomgrootheid?

1. Voorraadgrootheid
2. Stroomgrootheid

Wat is een voorbeeld van een voorraadgrootheid?

1. De belastinginkomsten van de overheid in 2021
2. De inkomsten uit je bijbaantje in een bepaalde maand
3. Het saldo op jouw betaalrekening
4. De winst van een bedrijf in januari 2020

3. De waarde van je eigen woning is een

1. Voorraadgrootheid
2. Stroomgrootheid

De aflossing van de lening voor je studie is een

1. Stroomgrootheid
2. Voorraadgrootheid

Een eigen woning is een

1. stroomgrootheid
2. voorraadgrootheid

Is je uiteindelijke studieschuld een voorraadgrootheid of een stroomgrootheid?

1. Voorraadgrootheid
2. Stroomgrootheid?

Studeren is een vorm van ..1... Door te gaan ... 2 ... , investeer je in je studie. Je investeert hiermee in jouw ... 3 ... en daardoor vergroot jij je .... 4 .... in de toekomst en kun je jouw schuld weer terugbetalen

1. 1=pensioenopbouw 2 = ruilen over de tijd 3 = menselijk kapitaal 4 = verdiencapaciteit
2. 1=ruilen over de tijd 2 = lenen 3 = vermogen 4 = verdiencapaciteit
3. 1=ruilen over de tijd 2 = lenen 3 = menselijk kapitaal 4 = verdiencapaciteit
4. 1=sparen 2 = lenen 3 = menselijk kapitaal 4 = vermogen

Start-up Jungo brengt hypotheek van mens tot mens
Jungo is een people-to-people hypothekenplatform. Het brengt online huizenkopers samen met particuliere investeerders. Bij de start hanteert Jungo soortgelijke acceptatievoorwaarden als banken. In een volgende fase kijkt Jungo bijvoorbeeld ook naar iemands …A… in de toekomst.

1. verdiencapaciteit
2. financieel vermogen
3. menselijk kapitaal
4. startsalaris

Slechts een op de drie nieuwkomers in Nederland heeft na tien jaar een betaalde baan van minimaal dertig uur in de week. Velen van hen zijn langdurig afhankelijk van een bijstandsuitkering. Dat leidt tot verkwisting van....

1. verdiencapaciteit
2. menselijk kapitaal
3. permanent consumptieniveau
4. financieel vermogen

Scholing is een investering in menselijk kapitaal.

1. Juist
2. Onjuist

Een timmerman verkoopt zijn bedrijf, gaat Frans leren en begint een camping in Frankrijk.

1. Omscholing
2. Bijscholing
3. Herscholing

Kok Konstandinos gaat een cursus pizza bakken doen. Dit is....

1. Herscholing
2. Bijscholing
3. Omscholing

Een docent wiskunde gaat opnieuw studeren om ook les te kunnen geven in natuurkunde.

1. Omscholing
2. Bijscholing
3. Herscholing

Als financieel adviseur ben ik een opleiding gaan doen om docent te worden. Dit is ....

1. herscholing
2. bijscholing
3. omscholing

Scholing is een investering in menselijk kapitaal.

1. Juist
2. Onjuist

Wanneer zal een bedrijf besluiten
te gaan investeren?

1. Als de rente hoog is.
2. Wanneer er een economische crisis wordt verwacht.
3. Als de vraag vanuit het buitenland daalt.
4. Wanneer een bedrijf een innovatief idee heeft.

Investeren is:

1. Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
2. Het kopen van nieuwe consumptiegoederen
3. Het in dienst nemen van geschoolde werknemers
4. Het in dienst nemen van ongeschoolde werknemers

De rijksbegroting is:

1. Een soort samenvatting
2. Een ander woord voor kluis
3. De verwachte inkomsten en uitgaven
4. Inkomsten en uitgaven uit het verleden

Wat is de miljoenennota?

1. Hetzelfde als de rijksbegroting
2. Dat leest de koning voor op Prinsjesdag
3. De uitleg van de rijksbegroting
4. De cijfers van de rijksbegroting in grafieken

Wat is de collectieve sector?

1. de 1e en de 2e kamer
2. de overheid en de instellingen voor sociale zekerheid
3. het rijk, de provincies en de gemeentes
4. de overheid

Wie werkt er in de collectieve sector?

1. Politie
2. Leraar
3. Marktverkoper
4. Supermarkt medewerker

Sociale verzekeringen zijn onder te verdelen in:

1. collectieve verzekeringen en particuliere verzekeringen
2. werknemersverzekeringen en risicoverzekeringen
3. volksverzekeringen en schadeverzekeringen
4. volksverzekeringen en werknemersverzekeringen

Sociale verzekeringen zijn...

1. Verplichte verzekeringen
2. Vrijwillige verzekeringen

De staatsschuld is een voorbeeld van ...

1. Een voorraadgrootheid
2. Een stroomgrootheid
3. Zowel een voorraad- als stroomgrootheid

Wanneer de overheid aflost op de staatsschuld. Wat voor gevolgen heeft dat op de rentekosten op de staatsschuld

1. Deze worden hoger
2. Deze blijven gelijk
3. Deze worden lager

De staatsschuld stijgt als:

1. inkomsten > uitgaven
2. uitgaven > inkomsten

Wat is een staatsschuld?

1. Het totaal van de export die een land heeft gemaakt
2. Het totaal van de import die een land heeft gemaakt
3. Het totaal van de schulden die een land heeft gemaakt.
4. Een deel van de schulden die een land heeft gemaakt.

Een staatsschuld ontstaat door in de jaren met een begrotingstekort:

1. geld uit te geven
2. geld te lenen
3. geld te sparen
4. geld te hebben

Wat is de reële rente?

1. De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen
2. Rentepercentage dat de bank geeft of vraagt voor sparen of lenen.
3. Daling van de koopkracht van het geld, bijvoorbeeld de euro
4. De ontvangen rente die is gecorrigeerd door de inflatiecorrectie.

De reële rente is lager dan de nominale rente

1. er is sprake van inflatie
2. er is sprake van deflatie
3. de spaarrente is hoger dan de kredietrente
4. dit kan helemaal niet

Rente = 10%, Inflatie = 5%
Wat is de reële rente

1. 4,8%
2. 5,0%
3. 5,2%

Je krijgt op je spaarrekening 1,2% rente. De inflatie is 1,7%

1. De reële rente is 1,7%
2. De reële rente is 1,2%
3. De reële rente is 0,5%
4. De reële rente is -0,5%

Een financieringstekort leidt tot ....

1. een daling van het nationaal inkomen
2. uitgestelde belasting
3. problemen voor de regering
4. zekere bezuinigingen

Wat is een financieringstekort?

1. Als de geplande uitgaven hoger zijn dan de inkomsten, het gat dat er dan ontstaat
2. Hoeveel geld er in een jaar geleend moet worden om de overheidsuitgaven te betalen
3. Een toename in de overheidsschuld, omdat er weer meer geld geleend moet worden dan er afgelost wordt
4. overheidsinkomsten - overheidsuitgaven