*Formuleren paragraaf 4, vwo 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Formuleren H4

Verwijswoorden

Lesdoelen

Na deze lessenserie kun je: 

- verwijswoorden correct gebruiken

Naar welke woorden verwijs je met mannelijke en vrouwelijke woorden?

1. De-woorden
2. het-woorden

Naar welke woorden verwijs je met onzijdige woorden?

1. De-woorden
2. het-woorden

Naar het-woorden verwijs je met:

1. deze of die
2. dit of dat

Naar de-woorden verwijs je met:

1. deze of die
2. dit of dat

Overzicht verwijswoorden enkelvoud 

Voorbeelden

De discotheek (v) heeft al haar sponsors uitgenodigd voor een feest. 

Doordat dit schilderij (o) beschadigd is, heeft het veel van zijn waarde verloren. 

Overzicht verwijswoorden meervoud

Zij, ze, hen, hun, deze die

Voorbeeld: 

De cijfers die ik heb gehaald, zijn goed!

Ik zie hen al van verre aankomen. 

Ik geef hun een compliment.

Ik geef aan hen een compliment. 

Filmpje

Filmpje Nieuw Nederlands

Gebruik hen en hun

- Hen gebruik je altijd na een voorzetsel 

- Als er geen voorzetsel staat, kan het hen of hun zijn

- Als het zinsdeel een lijdend voorwerp is, gebruik je hen

- Als het zinsdeel een meewerkend voorwerp is, gebruik je hun 

Voorbeeld:

Ik geef aan hen een boek —> voorzetsel

Ik geef hun een boek —> geen voorzetsel, meewerkend voorwerp

Ik wil hen niet helpen —> geen voorzetsel, lijdend voorwerp

Opdracht

Cursus 6, paragraaf 4, blz. 236-237

- Maak opdracht 1, 2 en 3