3A6: Herhaling bijvoeglijk naamwoord

Programme
Toets inzien
Bijvoeglijk naamwoord oefenen
Werkwoorden -re oefenen
1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Programme
Toets inzien
Bijvoeglijk naamwoord oefenen
Werkwoorden -re oefenen

Slide 1 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 3 - Quiz

Welke van onderstaande woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
lief
B
auto
C
spelen
D
Duitse

Slide 4 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord
Standaard regel: 

Mannelijk enkelvoud: -                                    grand
Vrouwelijk enkelvoud: + e                               grande
Mannelijk meervoud: + s                                 grands
Vrouwelijk meervrouw: + es                           grandes

Slide 5 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:
la _________________ maison
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
les amis _____________________
A
américain
B
américaine
C
américains
D
américaines

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
une personne __________________
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
la mer ___________________ (bleu)

Slide 9 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
les filles _______________ (charmant)

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:
Laura est _________________ (heureux)

Slide 12 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
La semaine _____________ (dernier)

Slide 13 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Les mères _________________ (actif)

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:
la ______________ grand-mère
A
vieux
B
vieille
C
veielle
D
vieilles

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Mon _________________ copain
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 17 - Quiz

Vertaal:
J'ai deux (mooie) _________ sœurs.

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal:
Le prof porte un pantalon (wit) _______

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal:
La voiture est très (oud) _____________

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal:
C'est une (lange) _________ route pour aller à Paris.

Slide 21 - Question ouverte

Stappenplan toets
Op de toets wordt niet verteld of een bijvoeglijk naamwoord regelmatig of onregelmatig is: hier moet je zelf achter komen. Ook moet je er zelf achter komen of je moet kiezen voor mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud. 

Ga in de opdracht als volgt te werk:


Slide 22 - Diapositive

Stappenplan toets
Stap 1: bepaal of het zelfstandig naamwoord waarover het bijvoeglijk naamwoord iets zegt m.ev., v.ev., m.mv. of v.mv. is

Stap 2: check of het bijvoeglijk naamwoord niet tot de 2 uitzonderingsgroepen behoort. Nee? Dan standaardregel.

Stap 3: kies op basis van deze informatie de juiste vorm

Slide 23 - Diapositive

Stappenplan: voorbeeld 1
Voorbeeld: "Les filles sont (actif) _________________"

Stap 1: M. ev. / Vr. ev. / M. mv. / Vr. mv?                              

Stap 2: Is het een uitzondering?

Stap 3: Kies de juiste vorm

Slide 24 - Diapositive

Stappenplan: voorbeeld 2
Voorbeeld: "Paris est une ville (français) _______________________"

Stap 1: M. ev. / Vr. ev. / M. mv. / Vr. mv?

Stap 2: Is het een uitzondering?

Stap 3: Kies de juiste vorm

Slide 25 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:
"J'ai une (bon) _____________ idée!"

Slide 26 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Paul a un vélo (vert) _______________

Slide 27 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Il parle la langue (italien) ___________

Slide 28 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Ils sont très (vieux) _____________

Slide 29 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Je mange dans un (nouveau) __________________ restaurant.

Slide 30 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
C'est une région (dangereux) ___________________

Slide 31 - Question ouverte

Bonne chance demain!
Veel succes morgen!

Slide 32 - Diapositive

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord (nieuw)

Un film intéressant.

Normaal staan de bijvoeglijk naamwoorden in het FA achter het zelfstandig naamwoord.

Slide 33 - Diapositive

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Maar...

De volgende komen ervóór:

Slide 34 - Diapositive

bijv. nw. die ervoor komen

Slide 35 - Diapositive

Kies de juiste volgorde:
Léa est une ___.
A
jolie fille
B
fille jolie

Slide 36 - Quiz

Kies de juiste volgorde:
Et Jules est un ___.
A
garçon beau
B
beau garçon

Slide 37 - Quiz

Kies de juiste volgorde:
Je suis une ___.
A
fille française
B
française fille

Slide 38 - Quiz

Kies de juiste volgorde:
Elle porte un ___
A
pantalon noir
B
noir pantalon

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Diapositive

Verbe régulier 
-re
répondre (antwoorden)
rendre (teruggeven)
entendre (horen)
perdre (verliezen)
vendre (verkopen)
attendre (wachten)

Slide 41 - Diapositive

Le verbe régulier en -re
1. Stam van het werkwoord [ => -re]
2. Zet de juiste uitgang er achter
voorbeeld: attendre = wachten

uitgangen: s, s, -, ons,
           ez,ent

Slide 42 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden 
op -re
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
s
s
-
ONS
EZ
ENT

Slide 43 - Question de remorquage

jij verkoopt (vendre)
A
tu vends
B
tu vendre
C
il vend
D
tu as vendu

Slide 44 - Quiz

wij wachten (attendre)
A
vous attendez
B
nous attendons
C
nous attendions
D
ils attendent

Slide 45 - Quiz

hij antwoordt
A
il répond
B
vous répondez
C
il réponds
D
ils répondent

Slide 46 - Quiz

vertaal: zij horen (entendre)

Slide 47 - Question ouverte

passé composé
werkwoord - er (chanter)

J'ai chanté
tu as chanté
il/elle a chanté
nous avons chanté
vous avez chanté
ils/elles ont chanté
passé composé
werkwoord -re (répondre)

J'ai répondu
tu as répondu
il/elle a répondu
nous avons répondu
vous avez répondu
ils/elles ont répondu

Slide 48 - Diapositive

passé composé
werkwoord - er (chanter)

J'ai chanté
tu as chanté
il/elle a chanté
nous avons chanté
vous avez chanté
ils/elles ont chanté
passé composé
werkwoord -re (répondre)

J'ai répondu
tu as répondu
il/elle a répondu
nous avons répondu
vous avez répondu
ils/elles ont répondu

Slide 49 - Diapositive

De passé composé

werkwoorden:
- ER --> é  (j'ai écouté)
- IR -->    (j'ai fini)

- RE --> u
De passé composé
(perdre) Il a perdu= hij heeft verloren


Let op! Het voltooid deelwoord van werkwoorden op -re eindigt dus op -u
attendu - entendu - rendu

Slide 50 - Diapositive

ik heb gewacht (attendre)
A
je suis attendu
B
j'ai attendu
C
tu as attendu
D
j'ai attendre

Slide 51 - Quiz

wij hebben verloren (perdre)
A
vous avez perdu
B
ils ont perdu
C
nous avons perdu
D
nous sommes perdu

Slide 52 - Quiz

hij heeft geantwoord (répondre)

Slide 53 - Question ouverte

Meer oefenen?
- Bekijk de uitlegvideo's in GL Online

- Slim Stampen

- Oefentoets/Bilan

Slide 54 - Diapositive