Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 20 min
Éléments de cette leçon
Programme
Toets inzien
Bijvoeglijk naamwoord oefenen
Werkwoorden -re oefenen
Slide 1 - Diapositive
Het bijvoeglijk naamwoord
Slide 2 - Diapositive
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel
Slide 3 - Quiz
Welke van onderstaande woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
lief
B
auto
C
spelen
D
Duitse
Slide 4 - Quiz
Het bijvoeglijk naamwoord
Standaard regel:
Mannelijk enkelvoud: - grand
Vrouwelijk enkelvoud: + e grande
Mannelijk meervoud: + s grands
Vrouwelijk meervrouw: + es grandes
Slide 5 - Diapositive
Vul de juiste vorm in: la _________________ maison
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 6 - Quiz
Vul de juiste vorm in: les amis _____________________
A
américain
B
américaine
C
américains
D
américaines
Slide 7 - Quiz
Vul de juiste vorm in: une personne __________________
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes
Slide 8 - Quiz
Vul de juiste vorm in: la mer ___________________ (bleu)
Slide 9 - Question ouverte
Vul de juiste vorm in: les filles _______________ (charmant)
Slide 10 - Question ouverte
Slide 11 - Diapositive
Vul de juiste vorm in: Laura est _________________ (heureux)
Slide 12 - Question ouverte
Vul de juiste vorm in: La semaine _____________ (dernier)
Slide 13 - Question ouverte
Vul de juiste vorm in: Les mères _________________ (actif)
Slide 14 - Question ouverte
Slide 15 - Diapositive
Vul de juiste vorm in: la ______________ grand-mère
A
vieux
B
vieille
C
veielle
D
vieilles
Slide 16 - Quiz
Vul de juiste vorm in: Mon _________________ copain
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles
Slide 17 - Quiz
Vertaal: J'ai deux (mooie) _________ sœurs.
Slide 18 - Question ouverte
Vertaal: Le prof porte un pantalon (wit) _______
Slide 19 - Question ouverte
Vertaal: La voiture est très (oud) _____________
Slide 20 - Question ouverte
Vertaal: C'est une (lange) _________ route pour aller à Paris.
Slide 21 - Question ouverte
Stappenplan toets
Op de toets wordt niet verteld of een bijvoeglijk naamwoord regelmatig of onregelmatig is: hier moet je zelf achter komen. Ook moet je er zelf achter komen of je moet kiezen voor mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud.
Ga in de opdracht als volgt te werk:
Slide 22 - Diapositive
Stappenplan toets
Stap 1: bepaal of het zelfstandig naamwoord waarover het bijvoeglijk naamwoord iets zegt m.ev., v.ev., m.mv. of v.mv. is
Stap 2: check of het bijvoeglijk naamwoord niet tot de 2 uitzonderingsgroepen behoort. Nee? Dan standaardregel.
Stap 3: kies op basis van deze informatie de juiste vorm
Slide 23 - Diapositive
Stappenplan: voorbeeld 1
Voorbeeld: "Les filles sont (actif) _________________"
Stap 1: M. ev. / Vr. ev. / M. mv. / Vr. mv?
Stap 2: Is het een uitzondering?
Stap 3: Kies de juiste vorm
Slide 24 - Diapositive
Stappenplan: voorbeeld 2
Voorbeeld: "Paris est une ville (français) _______________________"
Stap 1: M. ev. / Vr. ev. / M. mv. / Vr. mv?
Stap 2: Is het een uitzondering?
Stap 3: Kies de juiste vorm
Slide 25 - Diapositive
Vul de juiste vorm in: "J'ai une (bon) _____________ idée!"
Slide 26 - Question ouverte
Vul de juiste vorm in: Paul a un vélo (vert) _______________
Slide 27 - Question ouverte
Vul de juiste vorm in: Il parle la langue (italien) ___________
Slide 28 - Question ouverte
Vul de juiste vorm in: Ils sont très (vieux) _____________
Slide 29 - Question ouverte
Vul de juiste vorm in: Je mange dans un (nouveau) __________________ restaurant.
Slide 30 - Question ouverte
Vul de juiste vorm in: C'est une région (dangereux) ___________________
Slide 31 - Question ouverte
Bonne chance demain!
Veel succes morgen!
Slide 32 - Diapositive
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord (nieuw)
Un film intéressant.
Normaal staan de bijvoeglijk naamwoorden in het FA achter het zelfstandig naamwoord.
Slide 33 - Diapositive
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Maar...
De volgende komen ervóór:
Slide 34 - Diapositive
bijv. nw. die ervoor komen
Slide 35 - Diapositive
Kies de juiste volgorde: Léa est une ___.
A
jolie fille
B
fille jolie
Slide 36 - Quiz
Kies de juiste volgorde: Et Jules est un ___.
A
garçon beau
B
beau garçon
Slide 37 - Quiz
Kies de juiste volgorde: Je suis une ___.
A
fille française
B
française fille
Slide 38 - Quiz
Kies de juiste volgorde: Elle porte un ___
A
pantalon noir
B
noir pantalon
Slide 39 - Quiz
Slide 40 - Diapositive
Verbe régulier
-re
répondre (antwoorden)
rendre (teruggeven)
entendre (horen)
perdre (verliezen)
vendre (verkopen)
attendre (wachten)
Slide 41 - Diapositive
Le verbe régulier en -re
1. Stam van het werkwoord [ => -re]
2. Zet de juiste uitgang er achter
voorbeeld: attendre = wachten
uitgangen: s, s, -, ons, ez,ent
Slide 42 - Diapositive
Regelmatige werkwoorden
op -re
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
s
s
-
ONS
EZ
ENT
Slide 43 - Question de remorquage
jij verkoopt (vendre)
A
tu vends
B
tu vendre
C
il vend
D
tu as vendu
Slide 44 - Quiz
wij wachten (attendre)
A
vous attendez
B
nous attendons
C
nous attendions
D
ils attendent
Slide 45 - Quiz
hij antwoordt
A
il répond
B
vous répondez
C
il réponds
D
ils répondent
Slide 46 - Quiz
vertaal: zij horen (entendre)
Slide 47 - Question ouverte
passé composé
werkwoord - er (chanter)
J'ai chanté
tu as chanté
il/elle a chanté
nous avons chanté
vous avez chanté
ils/elles ont chanté
passé composé
werkwoord -re (répondre)
J'ai répondu
tu as répondu
il/elle a répondu
nous avons répondu
vous avez répondu
ils/elles ont répondu
Slide 48 - Diapositive
passé composé
werkwoord - er (chanter)
J'ai chanté
tu as chanté
il/elle a chanté
nous avons chanté
vous avez chanté
ils/elles ont chanté
passé composé
werkwoord -re (répondre)
J'ai répondu
tu as répondu
il/elle a répondu
nous avons répondu
vous avez répondu
ils/elles ont répondu
Slide 49 - Diapositive
De passé composé
werkwoorden:
- ER --> é (j'ai écouté)
- IR --> i (j'ai fini)
- RE --> u
De passé composé
(perdre) Il a perdu= hij heeft verloren
Let op! Het voltooid deelwoord van werkwoorden op -re eindigt dus op -u: