Thema 3, week 1 Les 4 - samengestelde zin - Hoofdzin en bijzin

Maak er één zin van!
Ik heb dorst.
Ik heb honger.
1 / 35
suivant
Slide 1: Question ouverte
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Maak er één zin van!
Ik heb dorst.
Ik heb honger.

Slide 1 - Question ouverte

Lesdoel

Ik leer hoe je een hoofdzin en een bijzin herkent.
We leren dat je bij bepaalde voegwoorden altijd twee hoofdzinnen hebt

Slide 2 - Diapositive

Uitleg
Soms bestaat een zin eigenlijk uit twee zinnen:
Ik was te laat. De brug stond open
-> Ik was te laat, want de brug stond open

Een zin die eigenlijk bestaat uit twee zinnen noem je een
samengestelde zin.

In deze zin zitten twee persoonsvormen en twee onderwerpen.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Schrijf de hoofdzin op?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm van de hoofdzin?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm van de hoofdzin?

Slide 7 - Question ouverte

Uitleg
Als de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar staan, is het een hoofdzin
Als de persoonsvorm en het onderwerp niet naast elkaar staan, is het een bijzin

Ik ben wakker en ik lees een boek.
Ik lig ziek in bed, omdat ik griep heb.

Slide 8 - Diapositive

Samengestelde zinnen
* Zijn zinnen die eigenlijk uit twee zinnen bestaan
* Er zijn twee persoonsvormen en twee onderwerpen
* De zinnen zijn vaak aan elkaar geplakt met een voegwoord

Slide 9 - Diapositive

Wat is niet waar over een samengestelde zin?
A
Er zit een voegwoord in
B
Er zijn twee onderwerpen
C
Er zijn twee persoonsvormen
D
Het voegwoord staat altijd in het midden

Slide 10 - Quiz

Hoofdzin en bijzin
Zoek altijd eerst de persoonsvormen en onderwerpen in de zin

*Staan het onderwerp en persoonsvorm direct naast elkaar? 
->Dan is het een hoofdzin

*Staat er iets tussen het onderwerp en de persoonsvorm?
-> Dan is het een bijzin

Slide 11 - Diapositive

Voorbeeld
Ik was te laat in de les, omdat ik mijn wekker niet had gezet.

In de eerste zin staan persoonsvorm en onderwerp naast elkaar -> hoofdzin
In de tweede zin zit er iets tussen -> bijzin

Slide 12 - Diapositive

Schrijf de bijzin op!

Slide 13 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm van de bijzin?

Slide 14 - Question ouverte


Wat is de samengestelde zin?
A
Vanuit mijn slaapkamerraam zie ik de maan.
B
Op de tafel staan twee borden met soep.
C
Zij willen het spel graag winnen.
D
De veerpont vaart niet, omdat het stormt.

Slide 15 - Quiz


Wat is de samengestelde zin?
A
Totdat de uitslag bekend is, kijken we televisie..
B
Gisteren ging ik naar de kermis in het centrum.
C
Ik het fietsenhok staan veel kapotte fietsen.
D
Hebben alle kinderen het verkeersexamen gehaald?

Slide 16 - Quiz

Schrijf de bijzin op!

Slide 17 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm van de bijzin?

Slide 18 - Question ouverte

Sleep de zinnen naar het goede vak!
HOOFDZIN
BIJZIN
Jan heeft erge haast,
omdat hij de bus wil halen

Slide 19 - Question de remorquage

Sleep de zinnen naar het goede vak!
HOOFDZIN
BIJZIN
Doordat het regende
kwam ik te laat op school.

Slide 20 - Question de remorquage

De juf deelt de schriften uit, terwijl wij onze boeken zoeken
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 21 - Quiz

let op!
Er zijn ook samengestelde zinnen met twee hoofdzinnen
Als de voegwoorden en, maar, want, of  worden gebruikt, heb je twee hoofdzinnen
Je hebt nooit een zin met twee bijzinnen

Slide 22 - Diapositive

Stappenplan
1) Zoek in beide zinnen onderwerp en persoonsvorm
2) Staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar? hoofdzin
3) Staan onderwerp en persoonsvorm niet naast elkaar? bijzin

Extra truc
Is het voegwoord maar, want, of, en?  Twee hoofdzinnen

Slide 23 - Diapositive

Welke vier voegwoordenverbinden altijd hoofdzin - hoofdzin

Slide 24 - Question ouverte

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
bijzin, hoofdzin
C
hoofdzin, bijzin
D
bijzin, bijzin

Slide 25 - Quiz

Ik heb buikpijn, maar ik ga toch naar school.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 26 - Quiz

Nina leest een boek en Cato is aan het koken.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 27 - Quiz

Fien gaat naar de dokter, omdat ze haar arm heeft gebroken.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, bijzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, hoofdzin

Slide 28 - Quiz

Terwijl moeder het beslag maakt, zet Evi de oven aan.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 29 - Quiz

De oude man zit op de kruk, omdat hij moe is.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 30 - Quiz

Ik rende keihard naar beneden, zodat ik weinig tijd zou verliezen.
A
hoofdzin+hoofdzin
B
hoofdzin+bijzin
C
bijzin+hoofdzin

Slide 31 - Quiz

Ik moet steeds met hem mee, zodat hij niet alleen hoeft.
A
hoofdzin+hoofdzin
B
hoofdzin+bijzin
C
bijzin+hoofdzin

Slide 32 - Quiz

Tessa gaat naar de opticien, want ze heeft een nieuwe bril nodig.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
hoofdzin, bijzin
C
bijzin, hoofdzin
D
bijzin, bijzin

Slide 33 - Quiz

Zodra de wekker af is gegaan, sta ik op.
A
hoofdzin, bijzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
bijzin, hoofdzin

Slide 34 - Quiz

TAAL
Thema 3, week 1
Les 4


opgave 2
opgave 3
10 x plussen

Slide 35 - Diapositive