havo 5 jeudi 25 mars

havo 5
Jeudi le 25 mars
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

havo 5
Jeudi le 25 mars

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui
- Quiz: vocabulaire 
- Révision: stratégies pour la compréhension écrite
- Pratiquer: qui? quoi? où? pourquoi? quand? comment?
- connecteurs

Slide 2 - Diapositive

Mini quiz: vertaal de volgende woorden. 1. l'année - 2. autre - 3. la chose - 4. le droit - 5. droit - 6. droite - 7. l'équipe - 8. gauche

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Kijk eerst aandachtig naar het volgende filmpje, 
daarna gaan we oefenen.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Oefenen met vinden hoofdgedachte
Je krijgt steeds een stukje actuele tekst om te lezen.
Daarna moet je een vraag beantwoorden.


Slide 10 - Diapositive

Lees de tekst 
... en beantwoord op de volgende dia's de vragen:
WIE?
WAT?
WAAR?
WANNEER?
WAAROM? en HOE?

Slide 11 - Diapositive

Hoofdgedachte:
WIE?

Slide 12 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAT?

Slide 13 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAAR?

Slide 14 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WANNEER?

Slide 15 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAAROM en HOE?

Slide 16 - Question ouverte

Nu toch ook even een detailvraag: 
bekijk de foto en ...
...raad de betekenis van dénoncer

Slide 17 - Diapositive

Dénoncer
betekent:
A
plegen
B
ondergaan
C
duidelijk maken
D
verdedigen

Slide 18 - Quiz

Lees bovenstaande tekst: hoeveel inégalités (ongelijkheden) worden genoemd? Vul hierna in.

Slide 19 - Diapositive

Hoeveel ongelijkheden
worden genoemd?
A
één
B
twee
C
drie
D
vier

Slide 20 - Quiz

Important! Signaalwoorden!
Handig om die te kennen, want ze geven structuur aan de tekst. De antwoorden op vragen over de tekst staan vaak in de buurt van de signaalwoorden. 
Ze kunnen een reden aangeven, of een tegenstelling, een voorbeeld, een opsomming, een doel etc. 
We gaan ermee oefenen in de volgende dia.

Slide 21 - Diapositive

parce que
mais
pourtant
par exemple
si
par contre
donc
ensuite
bref
en plus
daarentegen
dus
bovendien
omdat
kortom
vervolgens
toch
bijvoorbeeld
maar
als

Slide 22 - Question de remorquage

Lees de tekst en zoek het signaalwoord
Vul het in op de volgende dia

Slide 23 - Diapositive

Wat is het signaalwoord
in dit tekstje?

Slide 24 - Question ouverte

Wat geeft het signaalwoord POURTANT aan?
A
gevolg
B
oorzaak
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 25 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:
Je ne sors pas ..... il pleut.

A
pourtant
B
donc
C
parce qu'
D
par contre

Slide 26 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:
J'ai fait mes devoirs, .... je n'ai pas de bonnes notes
A
par exemple
B
pourtant
C
bref
D
en plus

Slide 27 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:
D'abord j'ai embrassé ma mère, ..... mon père
A
ensuite
B
si
C
mais
D
donc

Slide 28 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:
J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, ..... je suis bien préparé!
A
en plus
B
parce que
C
par contre
D
bref

Slide 29 - Quiz

Vind de hoofdgedachte
Bekijk het plaatje en lees de tekst 
op de volgende dia. 
Focus op de woorden die je wél kent.
Beantwoord daarna in het Ned de volgende vragen: WIE, WAT, WAAR, WAAROM?

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Hoofdgedachte:
WIE

Slide 32 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAT

Slide 33 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAAR

Slide 34 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAAROM

Slide 35 - Question ouverte

Lees de tekst en vul hierna 
in:
WIE?
WAT?
WAAROM?

Slide 36 - Diapositive

Hoofdgedachte:
WIE?

Slide 37 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAT?

Slide 38 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAAROM?

Slide 39 - Question ouverte