3h223
1 / 17
La durée de la leçon est: 50 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
We beginnen met een strikvraag: 'L'oeil' betekent 'het oog'
A
L'oeils
B
L'oeilx
C
les yeux
D
Les oeils
Slide 3 - Quiz
Wat betekent 'goûter'?
A
eten
B
proeven
C
kosten
D
kopen
Slide 4 - Quiz
Hoe vertaal je 'wij proeven'
A
Nous goûtons
B
Nous goûter
Slide 5 - Quiz
Wat betekent 'entendre'.
A
Zien
B
voelen
C
horen
D
proeven
Slide 6 - Quiz
Werkwoorden op -re. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
entends
entendez
entendons
entendent
entend
entends
Slide 7 - Question de remorquage
Wat betekent: Tu as mal où?
Slide 8 - Question ouverte
Maak de juiste combinaties
AU
À LA
À L'
AUX
à + le =
à + les =
à + la =
à + l' =
Slide 9 - Question de remorquage
L'OREILLE
LA JAMBE
LE VENTRE
L'OEIL
LE PIED
LE BRAS
LA BOUCHE
J'AI MAL À LA
J'AI MAL À L'
J'AI MAL AU
Slide 10 - Question de remorquage
à la
au
aux
à l'
j'ai mal … jambe
il a mal … nez
nous avons mal ... pieds
elle a mal … épaule
Slide 11 - Question de remorquage
j'ai mal
au genou
j'ai mal à la tête
j'ai mal
au ventre
j'ai mal à l'oreille
j'ai mal au dos
Slide 12 - Question de remorquage
Welke vormen gebruik je voor de gebiedende wijs?
A
je - tu - nous
B
je - nous - ils
C
je - vous - nous
D
tu - il - vous
Slide 13 - Quiz
Je gebruikt de "ik-vorm" van de gebiedende wijs als je …
A
tegen 1 iemand praat die je met jij aanspreekt
B
tegen 2 of meer mensen praat.
C
tegen iemand praat die je met u aanspreekt.
D
altijd.
Slide 14 - Quiz
Je gebruikt de "jullie-vorm" van de gebiedende wijs als je …
A
tegen 1 iemand praat die je met jij aanspreekt
B
tegen 2 of meer mensen praat.
C
tegen iemand praat die je met u aanspreekt.
D
altijd.
Slide 15 - Quiz
(gebiedende wijs) Neem een ijsje!
A
prend une glace!
B
prends une glace!
C
tu prends une glace!
D
Prenons une glace!
Slide 16 - Quiz
(gebiedende wijs) Maak jullie huiswerk!
A
Fais vos devoirs!
B
Faites vos devoirs!
