economie schriftelijk consumptie

economie schriftelijk consumptie
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo lwoo, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

economie schriftelijk consumptie

Slide 1 - Diapositive

Oligopolie
A
Veel aanbieders en een homogeen product
B
Weinig aanbieders en een homogeen of heterogeen product
C
Veel aanbieders en een heterogeen product
D
Eén aanbieder en een homogeen product

Slide 2 - Quiz

Volkomen concurrentie
A
Weinig aanbieders en homogeen product
B
Weinig aanbieders en een heterogeen product
C
Veel aanbieders en een heterogeen product
D
Veel aanbieders en een homogeen product

Slide 3 - Quiz

Wat geeft een Lorenz curve aan?
A
Hoeveel geld mensen verdienen.
B
Welk % van de mensen welk % verdient.
C
Hoe (on)gelijk het inkomen verdeeld is.
D
Hoe eerlijk het inkomen verdeelt wordt.

Slide 4 - Quiz

Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 5 - Quiz

Inflatie kan verschillende oorzaken hebben. Wat is een mogelijke oorzaak van inflatie?
A
De lonen worden dit jaar niet verhoogd.
B
De btw-tarieven stijgen.
C
Het aanbod van producten stijgt.
D
De vraag naar goederen en diensten neemt af.

Slide 6 - Quiz

Wat wordt bedoeld met 'schaarste'?
A
Dat ergens weinig van is
B
Dat iets heel duur is
C
Dat er middelen opgeofferd zijn om iets te maken
D
Dat iets zeldzaam is

Slide 7 - Quiz

Zakgeld is een voorbeeld van...
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Inkomen uit overdrachten

Slide 8 - Quiz

Welke behoeften kennen we in de economie?
A
basisbehoeften en overige behoeften
B
primaire behoeften en secundaire behoeften
C
grote behoeften en kleine behoeften
D
luxe behoeften en overige behoeften

Slide 9 - Quiz

Een bijstandsuitkering is een voorbeeld van:
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Inkomen uit overdrachten

Slide 10 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een abstracte markt?
A
De paardenmarkt in Zuidlaren.
B
Supermarkt Plus.
C
Vishandel Koelewijn.
D
De woningmarkt in Nederland.

Slide 11 - Quiz

Welke P van de marketingmix past dit bedrijf hier toe?
A
Product
B
Plaats
C
Prijs
D
Promotie

Slide 12 - Quiz

Wat is GEEN basisbehoefte?
A
brood
B
huis
C
jas
D
piercing

Slide 13 - Quiz

Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen

Slide 14 - Quiz

Wat zijn kenmerken van collectieve voorzieningen?
A
De particuliere sector betaalt de voorzieningen.
B
De overheid betaalt de voorzieningen.
C
De particuliere sector hoeft geen winst te maken.
D
De collectieve sector moet wel winst te maken.

Slide 15 - Quiz

Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 16 - Quiz

3. Wat is de marketingmix?
A
doel om met "instrumenten" veel te verkopen
B
Een lekker drankje in de nachtclub van GGL . te A.
C
Het geheel van te verkopen producten
D
De hoeveelheid markten in een stad of dorp

Slide 17 - Quiz

Waarvoor kun je terecht bij het NIBUD?
A
Voor een lening
B
Voor informatie over geldzaken
C
Voor hulp bij studiekeuze
D
A, B en C zijn alledrie goed

Slide 18 - Quiz

Is er bij monopolie spraken van
A
Veel aanbod Veel vraag
B
Veel aanbod Weinig tot een vraag
C
Weinig tot een aanbod Veel vraag
D
Weinig aanbod Weinig vraag

Slide 19 - Quiz

wat is indirecte ruil?
A
je ruilt goederen of diensten tegen geld
B
je ruilt goederen of diensten tegen goederen of diensten
C
lenen
D
sparen

Slide 20 - Quiz

Wat is het belangrijkste verschil tussen een persoonlijke lening en een doorlopend krediet?
A
Een persoonlijke lening is alleen voor jou.
B
Een persoonlijke lening heeft een hogere rente
C
Een doorlopend krediet heeft een hogere rente
D
Bij een doorlopend krediet kan je eenmaal afbetaalde bedragen weer opnieuw opnemen.

Slide 21 - Quiz


Wat betekent Nibud?
A
Nationaal Instituut voor Bestedingspatronen
B
Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
C
Nieuw Bureau Uitgaven en Duurzaamheid
D
Nederlands Onderzoeksinstituut voor Jongerenbeleid

Slide 22 - Quiz

Wat is geen zelfvoorziening?
A
Het kopen van een frikandel broodje
B
Het bakken van een taart
C
Je fiets repareren.

Slide 23 - Quiz

Het CPI ....
A
is consumenten- en producentenindex
B
is hetzelfde als inflatie
C
is hetzelfde als geldontwaarding
D
stijgt bij inflatie

Slide 24 - Quiz

Het CPI ....
A
is consumenten- en producentenindex
B
is hetzelfde als inflatie
C
Wordt berekend door het CPB
D
stijgt bij inflatie

Slide 25 - Quiz

Wat is vergrijzing?
A
Het aantal kinderen neemt toe
B
Het aantal mensen neemt toe
C
Het aantal ouderen neemt toe
D
Mensen krijgen meer grijs haar

Slide 26 - Quiz

Om de kunnen produceren heb je de productiefactoren nodig. Machines vallen onder de productiefactor
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal
D
Alle 3 de antwoorden zijn goed

Slide 27 - Quiz

Als je contactloos betaalt, wat gebeurt er dan met jouw chartale en girale geld?
A
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt toe
B
chartaal: neemt toe giraal: neemt toe
C
chartaal: neemt af giraal: neemt toe
D
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt af

Slide 28 - Quiz

De koopkrachtdaling van sommige ouderen blijkt veel groter te zijn dan het gemiddelde van 1,5%. Dit is de uitkomst van de koopkrachtberekeningen, die het Nibud heeft uitgevoerd.

Megan heeft de televisie-uitzending over Prinsjesdag gevolgd. Ze maakt zich nu wel wat zorgen om haar oma. Oma heeft al niet zo heel veel geld te besteden en nu gaat haar koopkracht er nog verder op achteruit. Wat wordt er met koopkracht bedoeld?
A
de hoeveelheid geld die iemand te besteden heeft plus de premies die iemand betaalt
B
de hoeveelheid geld plus goederen die iemand heeft minus de premies die hij moet betalen
C
de hoeveelheid goederen of diensten die gekocht kunnen worden met het besteedbaar inkomen
D
het inkomen waarmee goederen en diensten gekocht kunnen worden

Slide 29 - Quiz

Hoe noem je een marktvorm met maar één aanbieder?
A
Oligopolie
B
Monopolie
C
Volkomen concurrentie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 30 - Quiz

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 31 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van de marktvorm 'monopolistische concurrentie'?
A
1 aanbieder, homogeen product
B
Weinig aanbieders, heterogeen product
C
Veel aanbieders, heterogeen product
D
Veel aanbieders, homogeen product

Slide 32 - Quiz


Tot welke marktvorm behoort suiker?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Volkomen concurrentie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 33 - Quiz

Waarom zijn speciale aanbiedingen belangrijk?
A
Ze beïnvloeden consumentengedrag en winkelverkoop
B
Ze hebben geen invloed op de economie

Slide 34 - Quiz

Is er sprake van inflatie of deflatie?

A
inflatie
B
deflatie

Slide 35 - Quiz

Is er in 2016 sprake van inflatie of deflatie?
A
Inflatie
B
Deflatie

Slide 36 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een productiefactor?
A
Machines
B
Kennis
C
Arbeid
D
Tijd

Slide 37 - Quiz

Uit welke P's bestaat de marketingmix.
A
Product, Plaats, Prijs, Promotie, PowerPoint, Presentatie
B
Product, Plaats, Prijs, Promotie, Personeel
C
Product, Plaats, Prijs, Promotie, Personeel, Presentatie
D
Product, Plaats, Prijs, Producent, Personeel, Promotie

Slide 38 - Quiz

De vraaglijn van een product verschuift niet als....

A
het aantal consumenten stijgt
B
het inkomen daalt
C
de prijs van het product stijgt
D
de behoefte van de consument verandert

Slide 39 - Quiz

In welk rijtje staan alleen Primaire behoeften?
A
brood, fiets, tv
B
melk, T-shirt, rijtjeshuis
C
computer, spijkerbroek en appartement
D
snoep, vruchtensap en winterjas

Slide 40 - Quiz

Bij deflatie dan:.....
A
Moet je de schuld aan Trump geven
B
wordt alles juist duurder
C
wordt alles juist goedkoper
D
moet je emigreren

Slide 41 - Quiz

Vraag 6: Kies de juiste woorden
2. Als consumenten overstappen op een ander product, verschuift
... de aanbodlijn / de vraaglijn ... naar ... links / rechts ....

A
aanbodlijn - links
B
aanbodlijn - rechts
C
vraaglijn - links
D
vraaglijn - rechts

Slide 42 - Quiz

Een beperkt aantal landen in de wereld produceert en exporteert olie. Hier is sprake van:
A
Heterogeen monopolie
B
Homogeen monopolie
C
Heterogeen oligopolie
D
Homogeen oligopolie

Slide 43 - Quiz

Wat is het verschil tussen een budgetplan en begroting?
A
Een budgetplan is een verwacht overzicht van inkomsten en uitg.
B
Een begroting is een verwacht overzicht van inkomsten en uitg.
C
Budgetplan en begroting is hetzelfde.
D
Een begroting is het geld dat je hebt uitgegeven.

Slide 44 - Quiz

Wat is dit voor reclame?
A
Commerciële
B
Sluik
C
Ideële
D
Informatieve

Slide 45 - Quiz

Bram heeft geen geld meer en gaat geld lenen. Hij kiest een persoonlijke lening, omdat:
A
De looptijd, rente en het leenbedrag vast staan.
B
De looptijd en het leenbedrag NIET vast staan
C
Hij zijn lening altijd kan opnemen tot een vast bedrag.
D
Deze lening is alleen voor hem en niet voor anderen.

Slide 46 - Quiz

Tot welke inkomensvorm horen rente en dividend?
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit overdrachten
C
loon in natura
D
inkomen uit bezit

Slide 47 - Quiz

21) Microkredieten worden voornamelijk verstrekt aan kleine ondernemers in ontwikkelingslanden die daar niet kunnen lenen bij traditionele banken.

Om wat voor reden kunnen kleine ondernemers vaak niet lenen bij traditionele banken?
A
Zij hebben geen lening nodig
B
Zij hebben geen schuld bij de bank
C
Zij hebben geen vast inkomen
D
Zij hebben veel onderpand

Slide 48 - Quiz