Verwijswoorden 1A

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welke verwijswoorden
ken je al?

Slide 2 - Carte mentale

Lesdoel en planning
  • Lesdoel:
Je leert de verwijswoorden deze, die, dit en dat op een goede manier gebruiken. 
  • Planning:
    1. Uitleg verwijswoorden
    2. Zelfstandig aan het werk 
    3. Evalueren

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
die
dit 
deze
dat
de-woorden

Slide 8 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 9 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 10 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 11 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 12 - Question de remorquage

Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 13 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
dit
die
deze
dat
het-woorden

Slide 14 - Question de remorquage

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Je verwijst naar de-woorden met...
A
Die en dat
B
Deze en die
C
Dit en dat
D
Deze en die

Slide 17 - Quiz

Je verwijst naar het-woorden met...
A
Dit en dat
B
Deze en die
C
Dit en deze
D
Dat en die

Slide 18 - Quiz

Wat heb je deze les
geleerd?

Slide 19 - Carte mentale