Chapter 3 herhaling_year 1

Chapter 3
Grammar

1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Chapter 3
Grammar

Slide 1 - Diapositive

Grammar
Meervoudsvorm

Slide 2 - Diapositive

Hoe maak je in het Engels over het algemeen de meervoudsvorm?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is de meervoudsvorm van:
Tree
A
Treed
B
Trees
C
Treach
D
Tres

Slide 4 - Quiz

Wat is de meervoudsvorm van:
Peach
A
Peachs
B
Peacheas
C
Peaches
D
Beaches

Slide 5 - Quiz

Wat is de meervoudsvorm van:
Bus
A
Buses
B
Busses
C
Busez
D
Buss

Slide 6 - Quiz

Wat is de meervoudsvorm van:
Mouse
A
Mouses
B
Mouss
C
Mice
D
Mouse

Slide 7 - Quiz

Wat is de meervoudsvorm van:
Boy
A
Boyes
B
Boys
C
Boyss
D
Bois

Slide 8 - Quiz

Wat is de meervoudsvorm van:
Strawberry
A
Strawberrys
B
Strawberris
C
Strawberryis
D
Strawberries

Slide 9 - Quiz

Wat is de meervoudsvorm van:
Party

Slide 10 - Question ouverte

Wat is de meervoudsvorm van:
Tomato

Slide 11 - Question ouverte

Wat is de meervoudsvorm van:
Leaf

Slide 12 - Question ouverte

Wat is de meervoudsvorm van:
Knife

Slide 13 - Question ouverte

Schrijf een zin met de meervoudsvorm van: Table

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf een zin met de meervoudsvorm van: Piano

Slide 15 - Question ouverte

Grammar
Some and Any

Slide 16 - Diapositive

Wat betekenen de woorden: Some and Any

Slide 17 - Question ouverte

"Some" gebruik ik over het algemeen bij
A
Vraagzinnen
B
Ontkennende zinnen
C
Bevestigende zinnen
D
Verleden tijd

Slide 18 - Quiz

"Any" gebruik ik over het algemeen bij

(2 antwoorden)
A
Vraagzinnen
B
Ontkennende zinnen
C
Bevestigende zinnen
D
Verleden tijd

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste zin:
A
I have some apples
B
I have any apples

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste zin:
A
Do you have some milk?
B
Do you have any milk?

Slide 21 - Quiz

Schrijf een vraagzin met "any".

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf een zin met "some".

Slide 23 - Question ouverte

Grammar
Demonstrative pronouns

Slide 24 - Diapositive

Wanneer gebruik je "Demonstrative pronouns"?

Slide 25 - Question ouverte

Demonstrative pronouns
Selecteer bij de volgende 4 vragen het juiste antwoord. Is het object dichtbij of ver weg? Is het één object of zijn het er meerdere?

Slide 26 - Diapositive


A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 27 - Quiz


A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 28 - Quiz


A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 29 - Quiz


A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 30 - Quiz

Questions & Negations
vragen en ontkenningen

Slide 31 - Diapositive

Present simple
questions 

Do = I / we / you / they 
Does = He / she / it 
----
stap 1: Do / does vooraan in de zin
stap 2: onderwerp 
stap 3: HELE WERKWOORD HIERNA 

Slide 32 - Diapositive

Present simple
negations (not)

Don't = I / we / you / they 
Doesn't = He / she / it 
----
stap 1: onderwerp overnemen
stap 2: don't of doesn't 
stap 3: HELE WERKWOORD HIERNA 

Slide 33 - Diapositive

Exceptions 
To be (am/is/are) + to have (have/has) got  + can
----
+ I am happy. 
- I am not happy.
? Am I happy?

Ontkennende zin: zet not na het werkwoord
Vraagzin: draai het onw en ww om. 


Slide 34 - Diapositive

Negations: 1 to be
Make the sentence negative.
They are in Boston.

Slide 35 - Question ouverte

Negations: 2 twee werkwoorden
Make the sentence negative.
Mr Guinness works here.

Slide 36 - Question ouverte

Negations: 3 één werkw.
Make a question.
You work at the travel agency.

Slide 37 - Question ouverte

Negations: 3
Make the a question.
Angela watches that SF series.

Slide 38 - Question ouverte

Negations: Make the sentence negative. (-)
They clean the table.

Slide 39 - Question ouverte

Change the sentence into a question. (?)
She swims in the lake every summer.

Slide 40 - Question ouverte

Negations: Make the sentence negative.
You have a nice painting.

Slide 41 - Question ouverte

Change the sentence into a question. (?)
Chially speaks the truth.

Slide 42 - Question ouverte

Negations: Make the sentence negative. (-)
This elephant lives in the jungle.

Slide 43 - Question ouverte

Do:
Homework: study for test/slim stampen Stepping Stones

Slide 44 - Diapositive