HA3: Werkwoorden in de OVT

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Werkwoorden

OVT

Doel

Ik kan de werkwoorden haben/sein in de OVT vervoegen

Ik kan regelmatige werkwoorden en werkwoorden met een stam op -d/t in de OVT vervoegen

haben en sein

verleden tijd

Und jetzt du!

Gestern ... (was) ein komischer Tag.

1. war
2. wart
3. hattet
4. hatten

Du ... (had) schlechte Laune (humeur).

1. hattest
2. warst
3. war
4. hatte

Es regnete und es ... (was) kalt.

1. hatte
2. war
3. waren
4. wart

Du ... (had) Kopfschmerzen.

1. warst
2. hatte
3. war
4. hattest

Meine Brüder ... (hadden) ein Auto.

1. hatten
2. war
3. hattet
4. wart

Mein Handy ... (was) kaputt.

1. war
2. hattest
3. hatte
4. wart

Außerdem ... (waren) meine Eltern auch da.

1. war
2. warst
3. waren
4. wart

werkwoorden in de ovt

machen en reden

machen in de verleden tijd

 Wat gebeurt er in de verleden tijd?

Er komt een -t  bij in het hele werkwoord: machten 

Daardoor eindigt de stam op -t en krijg je ook een extra -e

bij du en ihr.

Sleepvraag

Rood is tegenwoordige tijd. Welke vorm van de verleden tijd hoort daarbij? (blauw)

ich mache

du machst

er/sie/es  macht

wir/ sie/ Sie machen

ihr macht

machte

machtest

machten

machtet

reden in de verleden tijd

 Wat gebeurt er in de verleden tijd?

Er komt een -t  bij in het hele werkwoord: redeten 

Daardoor eindigt de stam op -d  en krijg je nog een extra -e

bij alle persoonlijk voornaamwoorden

Sleepvraag

Rood is tegenwoordige tijd. Welke vorm van de verleden tijd hoort daarbij? (blauw)

ich rede

du redest

er/sie/es  redet

wir/ sie/ Sie reden

ihr redet

redete

redetest

redeten

redetet

........... (maakte) du dein Essen selbst?

1. machte
2. machtest
3. machtet
4. machten

Peter .......... (praatte) bei der Matheprüfung

1. redet
2. redetest
3. redete
4. redeten

Meine Freundin ............ (antwoordde) mir nicht.

1. antwortet
2. antwortete
3. antwortetest
4. antworteten

Ich ......... (hoorde), dass es dir nicht gut ging.

1. hörte
2. hörtest
3. hörten
4. hörtet

Mein Opa ............ (zwom) jeden Morgen.

1. badet
2. badetest
3. badete
4. badetet

Wir ........... (bezochten) meine Tante im Krankenhaus.

1. besuchte
2. besuchen
3. besuchtet
4. besuchten

Evaluatie

Dit vind ik nog lastig

1. haben/sein in ovt
2. regelmatige ww in ovt
3. stam op -d/-t in ovt
4. ik snap het wel