4e examentraining 2F CE 1.4 Opbouw en indeling van een tekst

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Centraal examen Lezen & Luisteren

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
Huiswerk
Controleren hoe het gaat.

Slide 3 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
Nieuwe theorie: Nieuwe theorie: 1.4 Opbouw van een tekst
Daarna klassikaal theorie herhalen.
Vervolgens naar keuze: klassikaal oefenen met een tekst, waarbij alleen vragen zijn die gaan over de hoofdstukken:
  • 1.1 Tekstdoel 
  • 1.2 Hoofdgedachte/onderwerpen 
  • 1.3 Betrouwbaarheid van een tekst.


Slide 4 - Diapositive

Nieuwe theorie

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Dit is vorig schooljaar ook al besproken.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Tekstverbanden en signaalwoorden
Jan gaat binnenkort werken. Hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi. Er breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. De ex-student zal zijn studievrienden minder zien. We zullen hem niet zo vaak in de kroeg aantreffen. Er gaat veel veranderen in zijn leven.

Jan gaat binnenkort werken, want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 9 - Diapositive

Wat is het signaalwoord in deze zin?

Ik lees elke dag de krant, zodat ik op de hoogte ben.

Slide 10 - Question ouverte

Welk tekstverband geeft ZODAT aan?

Ik lees de krant elke dag, zodat ik op de hoogte ben.
A
een reden/argument
B
een tegenstelling
C
een conclusie
D
een oorzaak/gevolg

Slide 11 - Quiz

Welk tekstverband is er in deze zin?

Het is warm buiten, toch heb ik het koud.
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een samenvatting
D
een opsomming

Slide 12 - Quiz

Wat is het tekstverband in deze zin?

Je krijgt vrijstelling voor het maken van de toetsen, als je vorig schooljaar een diploma hebt gehaald.
.
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een voorwaarde
D
een opsomming

Slide 13 - Quiz

Heb je genoeg kennis over signaalwoorden en hun tekstverbanden? (1.4)
JA
NEE

Slide 14 - Sondage

Herhalen 
  1. Je krijgt eerst wat algemene vragen. (Klassikaal voor iedereen)
  2. Daarna krijg je de tekst + vragen (Klassikaal voor wie wil)
  3. De antwoorden bespreken we in LessonUp.

Slide 15 - Diapositive

Waar vind je vaak het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?
A
in de inleiding en het middenstuk van de tekst
B
in de inleiding en het slot van de tekst
C
in de titel en inleiding van de tekst
D
in het middenstuk en het slot van de tekst

Slide 16 - Quiz

Het belangrijkste doel van een gebruiksaanwijzing bij een nieuwe televisie is...
A
informeren
B
instrueren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 17 - Quiz

Op welke twee dingen let je om de betrouwbaarheid van een tekst te bepalen? (meer antwoorden kunnen)
A
Je kijkt of de bron betrouwbaar is.
B
Je kijkt of er plaatjes bij de tekst staan.
C
Je let op of er feiten in de tekst staan.
D
Je let op voor wie de tekst geschreven is.

Slide 18 - Quiz

Doe je mee aan het klassikaal analyseren van een tekst (7 vragen)?
JA
NEE

Slide 19 - Sondage

JA: we gaan verder voor wie niet zelfstandig wil werken.
Nee: maken opdr. 2 + 4 &
EXAMENSPRINT
timer
3:00

Slide 20 - Diapositive

Wat is het onderwerp van tekst 1?
A
Hunebed is grafmonument
B
Hunebed moet beschermd worden
C
Kinderen vallen vaak van hunebed

Slide 21 - Quiz

Tekst 1 is een …
A
advertentie
B
betoog
C
nieuwsbericht

Slide 22 - Quiz

Wat wil meneer Klompmaker bereiken?
A
De lezer informeren over het verbod om op hunebedden te klimmen.
B
De lezer instrueren wat men wel en niet mag bij een hunebed.
C
De lezer overtuigen dat een hunebed geen klimrek is.

Slide 23 - Quiz

Welke uitspraak over de betrouwbaarheid van tekst 1 is juist?
A
De schrijver geeft alleen de mening van de meneer Klompmaker en geen onpartijdige informatie.
B
De schrijver geeft zijn eigen mening en de mening van meneer Klompmaker over de feiten.
C
De schrijver noemt controleerbare feiten en de mening van meneer Klompmaker over de feiten.

Slide 24 - Quiz

Welke zin geeft de hoofdgedachte van tekst 1 het best weer?
A
Vanwege beschadigingen aan het hunebed wil meneer Klompmaker een afrastering om het hunebed.
B
Vanwege de vele ongelukken wil meneer Klompmaker een afrastering om het hunebed.
C
Vanwege het feit dat hunebedden grafmonumenten zijn, wil meneer Klompmaker een afrastering om het hunebed.

Slide 25 - Quiz

Voorkomt een touw als afrastering ongelukken?
A
Ja, want men krijgt een boete als men toch op het hunebed klimt
B
Nee, want kinderen kunnen makkelijk onder het touw door en alsnog het hunebed beklimmen.
C
Waarschijnlijk wel, omdat het een afscheiding is en er een bordje ‘niet betreden’ bij staat.

Slide 26 - Quiz

Wat bedoelt meneer Klompmaker in alinea 3 met ‘Het hunebed is nota bene het topstuk uit de Canon van Nederland’ ? Het hunebed is belangrijk voor …
A
bekende Nederlanders.
B
de Nederlandse geschiedenis.
C
de top van de Nederlandse samenleving.

Slide 27 - Quiz

2F: Maak de opdrachten 2 en 4
Klaar?: Examensprint

Slide 28 - Diapositive

Einde van de les.
Fijne vakantie

Slide 29 - Diapositive