Examentraining schrijven

Examentraining schrijven
B1

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1-4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 180 min

Éléments de cette leçon

Examentraining schrijven
B1

Slide 1 - Diapositive

Onderwerpen
*Studie/School
*Werk
*Dagelijks leven

Slide 2 - Diapositive

Woordenboek
Het volgende woordenboek is toegestaan tijdens de schrijfexamens:
Van Dale Pocketwoordenboek Nederlands als Tweede Taal
Je moet dit woordenboek zelf meenemen. 

Slide 3 - Diapositive

Woordenschat
A1: 1000 woorden
A2: 2000 woorden
B1: 5000 woorden
B2: 12000 woorden

Slide 4 - Diapositive

signaalwoorden

Slide 5 - Carte mentale

Maak de zin af:
Toen ik gisteren naar buiten keek,

Slide 6 - Question ouverte

Maak de zin af:
Nadat we het ontbijt hadden gegeten,

Slide 7 - Question ouverte

Maak de zin af:
Er ontstaat een lange file doordat

Slide 8 - Question ouverte

Maak de zin af:
Als we dit jaar niet op vakantie kunnen,

Slide 9 - Question ouverte

Maak de zin af:
Vorige week is mijn zus bevallen, dus

Slide 10 - Question ouverte

De woordvolgorde  in hoofd- en bijzin, voegwoorden
Bij gebruik van de voegwoorden en, of, want, maar verandert er niets aan de woordvolgorde:  beide zinnen blijven een hoofdzin.
            In een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar.

Bij gebruik van alle andere voegwoorden ontstaat er een hoofdzin-bijzin-constructie.  Er verandert nu wel iets aan de woordvolgorde in de bijzin.
            In een bijzin staat het onderwerp  achter het voegwoord.  Het eerste werkwoord op de tweede plek en het tweede werkwoord staat achteraan in de zin.

Slide 11 - Diapositive

Maak de zin af:
Bij de kassa zag ik dat ik mijn portemonnee vergeten was. Daardoor

Slide 12 - Question ouverte

Maak de zin af:
Wanneer u niet op tijd op uw afspraak bent,

Slide 13 - Question ouverte

Maak de zin af:
Tijdens mijn studie rechten,

Slide 14 - Question ouverte

signaalwoorden / voegwoorden
reden, oorzaak
omdat, aangezien, doordat
tijd
toen, als, wanneer, zodra, tot / totdat, nadat, voordat, terwijl, sinds, zolang
voorwaarde
als / indien, mits, wanneer, tenzij (tenzij betekent: als niet)
doel / wens
opdat
resultaat
zodat
tegenstelling
hoewel, ondanks, terwijl

Slide 15 - Diapositive

Maak met het signaalwoord 'vroeger' een zin.

Slide 16 - Question ouverte

Maak met het signaalwoord 'bovendien' een zin.

Slide 17 - Question ouverte

Maak met het signaalwoord 'tenzij' een zin.

Slide 18 - Question ouverte

de notitie
Een notitie is een kort briefje waarin je de gegeven informatie in je eigen woorden moet verwerken.
Een notitie wordt geschreven om iemand aan iets te herinneren.

Slide 19 - Diapositive

Je werkt op een kantoor en de telefoon gaat. Het is voor je leidinggevende, maar zij is afwezig. Je neemt de boodschap aan: de afspraak van 25 maart om 10.00 uur moet worden verzet. Ze krijgt een mail met een voorstel voor een nieuwe datum. Schrijf een korte notitie waarin je de boodschap overbrengt aan je leidinggevende.

Slide 20 - Question ouverte

Je dochter zit op dansles, maar ze is ziek. Je mailt naar de dansschool om haar af te melden. Daarnaast is ze vorige week ook haar gymschoenen vergeten. Je vraagt of ze die gevonden hebben. Ten slotte wil je weten of er een groepsapp is, zodat je in de toekomst een app kunt sturen om haar af te melden. Schrijf een kort bericht waarin je bovenstaande punten verwerkt.

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Lien

Slide 23 - Lien

Wat heb je geleerd?

Slide 24 - Carte mentale