Nederlands_week 14_HH Naamwoordelijk gezegde

Donderdag, 2 april 2020
N2HV

H2 Grammatica Zinsdelen

- herhaling naamwoordelijk gezegde
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Donderdag, 2 april 2020
N2HV

H2 Grammatica Zinsdelen

- herhaling naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
Lesdoel:
  • Je kunt het naamwoordelijk gezegde herkennen.
  • Je weet het verschil tussen het werkwoordelijk deel en het naamwoordelijk deel van het     naamwoordelijk gezegde.

Slide 2 - Diapositive

  1. De hond staat op zijn achterpoten.
  2. De hond is blij.

In de eerste zin doet de hond iets.
In de tweede zin is de hond iets.

De eerste zin heeft een werkwoordelijk gezegde.

De tweede zin heeft een naamwoordeijk gezegde.

Slide 3 - Diapositive

Dat zit zo!
Het werkwoordelijk gezegde van een zin zegt wat iemand of iets (het onderwerp) doet;
een naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is of wordt.

Slide 4 - Diapositive

Het naamwoordelijk gezegde (ng) bestaat uit:
Werkwoordelijk deel:
- alle werkwoorden uit de zin
- één werkwoord = koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)

Naamwoordelijk deel:
- Bijvoeglijk/zelfstandig naamwoord met een eigenschap van het onderwerp.

Slide 5 - Diapositive

Het koppelwerkwoord koppelt de eigenschap aan het onderwerp:
Mijn oma is vergeetachtig.

  • Mijn oma is het onderwerp.
  • vergeetachtig is een bijvoeglijk naamwoord, dat een eigenschap van mijn oma aangeeft.
  • is is een koppelwerkwoord, want het komt van het werkwoord 'zijn' en het koppelt de eigenschap vergeetachtig aan Mijn oma (ow).

Slide 6 - Diapositive

Stappenplan naamwoordelijk gezegde vinden:
  1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat.
  2. Stel vast of het onderwerp iets doet, is of wordt.
  3. - Het onderwerp doet iets                --> ww. gez.
    - Het onderwerp is/wordt/... iets   --> nw.gez.

    Stel de vraag:
    Wat + pv + ow + overige ww? Antwoord = het nw. deel.
  4. Noteer het ng: pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.

Slide 7 - Diapositive

Zo ziet dat er uit...
Aisa wordt een beroemde zangeres.

  1. wordt zou een koppelwerkwoord kunnen zijn.
  2. Aisa wordt iets (wordt is dus een koppelwerkwoord!)
  3. Wat wordt Aisa? Antwoord: een beroemde zangeres.
  4. Naamwoordelijk gezegde: wordt [een beroemde zangeres]

Slide 8 - Diapositive

Let op!
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp!

Slide 9 - Diapositive

Daar gaan we!
Geef van de volgende vier zinnen aan wat het onderwerp in de zin is.

Slide 10 - Diapositive

Zal de coördinator vanwege het mooie weer op een ijsje trakteren?

Slide 11 - Question ouverte

Afgelopen zaterdag is de uitverkoop een succes geweest.

Slide 12 - Question ouverte

Sommige dingen blijven nu eenmaal voor altijd raadselachtig.

Slide 13 - Question ouverte

Op plechtige wijze zal de voorzitter de medailles overhandigen.

Slide 14 - Question ouverte

Geef aan of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.

Slide 15 - Diapositive

Zal de coördinator vanwege het mooie weer op een ijsje trakteren?

A = het onderwerp doet iets
B = het onderwerp is/wordt iets
A
het onderwerp doet iets
B
het onderwerp is/wordt iets

Slide 16 - Quiz

Afgelopen zaterdag is de uitverkoop een succes geweest.

A = het onderwerp doet iets
B = het onderwerp is/wordt iets
A
het onderwerp doet iets
B
het onderwerp is/wordt iets

Slide 17 - Quiz

Sommige dingen blijven nu eenmaal raadselachtig.

A = het onderwerp doet iets
B = het onderwerp is/wordt iets
A
het onderwerp doet iets
B
het onderwerp is/wordt iets

Slide 18 - Quiz

Op plechtige wijze zal de voorzitter de medailles overhandigen.

A = het onderwerp doet iets
B = het onderwerp is/wordt iets
A
het onderwerp doet iets
B
het onderwerp is/wordt iets

Slide 19 - Quiz

Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.

Vul in: pv, ow en ng. Elke zin bevat een ng. Zet het naamwoordelijk deel van het gezegde tussen blokhaken ([]).

Slide 20 - Question ouverte

Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.

Vul in: pv, ow en ng. Elke zin bevat een ng. Zet het naamwoordelijk deel van het gezegde tussen blokhaken ([]).

Slide 21 - Question ouverte

Voor de meeste mensen zal een eigen vakantiewoning onbetaalbaar blijven.

Vul in: pv, ow en ng. Elke zin bevat een ng. Zet het naamwoordelijk deel van het gezegde tussen blokhaken ([]).

Slide 22 - Question ouverte

Jouw zelfgemaakte citroentaart met aardbeien is heel lekker geworden!

Vul in: pv, ow en ng. Elke zin bevat een ng. Zet het naamwoordelijk deel van het gezegde tussen blokhaken ([]).

Slide 23 - Question ouverte

Het nieuwe wetsvoorstel over privacy blijkt nogal ingewikkeld.

Vul in: pv, ow en ng. Elke zin bevat een ng. Zet het naamwoordelijk deel van het gezegde tussen blokhaken ([]).

Slide 24 - Question ouverte

Met de patiënt schijnt volgens de cardioloog alles in orde.

Vul in: pv, ow en ng. Elke zin bevat een ng. Zet het naamwoordelijk deel van het gezegde tussen blokhaken ([]).

Slide 25 - Question ouverte

Vul van de volgende zinnen in: pv, ow, wg/ng, lv, mv en bwb.
Zet bij een ng het nw.deel tussen vierkante haken ([]).

Let op! 
Niet elke zin bevat alle zinsdelen. Vul in dat geval een 'x' in.

Slide 26 - Diapositive

Nederlandse dj's zijn de laatste jaren enorm populair.

Slide 27 - Question ouverte

Dj Martin Garrix geeft in de RAI een show voor alle leeftijden.

Slide 28 - Question ouverte

Met zijn optreden belooft Garrix het publiek een spetterende avond.

Slide 29 - Question ouverte

De bezoekers worden steeds vrolijker tijdens deze spectaculaire show.

Slide 30 - Question ouverte

Samenvatting
  1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen).
  2. Stel vast of het onderwerp iets doet, is of wordt.
  3. - Het onderwerp doet iets               --> ww. gez.
    - Het onderwerp is/wordt/... iets  --> nw. gez.

    Stel de vraag:
    Wat + pv + ow + overige ww? Antwoord = het nw. deel.
  4. Noteer het ng: pv + [nw.deel] + overige werkwoorden.

Let op! In zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp!

Slide 31 - Diapositive