Noël
1 / 30
La durée de la leçon est: 60 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Wat betekent:
le sapin?
le sapin?
A
het konijn
B
de maretak
C
de kerstboom
D
de kerstman
Slide 3 - Quiz
Slide 4 - Vidéo
Welke woorden hoor je die je misschien al kent?
A
Slide 5 - Quiz
Wat betekent:
la neige?
la neige?
A
de sneeuw
B
de regen
C
de kerstboom
D
de kerstman
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Vidéo
Wat betekent "le nouvel an"?
A
verjaardag
B
nieuwjaar
C
ster
D
licht
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Wat betekent:
le bonhomme de neige?
le bonhomme de neige?
Slide 11 - Question ouverte
Wat betekent:
le feu d'artifice?
le feu d'artifice?
Slide 12 - Question ouverte
Wat betekent:
la Saint-Sylvestre?
la Saint-Sylvestre?
A
kerstmis
B
oudejaarsavond
C
nieuwjaar
D
gelukkig nieuwjaar
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Diapositive
Op welke dag wordt
in Frankrijk
Noël NIET gevierd?
in Frankrijk
Noël NIET gevierd?
A
le vingt-quatre décembre
B
le vingt-cinq décembre
C
le vingt-six décembre
Slide 15 - Quiz
Wie is 'le père Noël'?
A
de papa die Noël heet
B
de pastoor
C
het kindje Jezus
D
de kerstman
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Wat is het Franse woord voor "kerstboom"?
A
le pin de noël
B
le sapin de noël
C
l'arbre de noël
D
le tree de noël
Slide 25 - Quiz
Slide 26 - Vidéo
Olaf est ....
A
un renne
B
un sapin
C
un bonhomme de neige
D
une carotte
