Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
CURSUS 4: Taal
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL
Lees tekst 1 op blz. 99.
Ga in de LessonUp!
timer
5:00
§5 Formeel of informeel
Slide 1 - Diapositive
Je weet de kenmerken van formele en informele taal.
Je weet de verschillen tussen formele en informele taal en kunt hier voorbeelden van geven.
Lesdoelen
Slide 2 - Diapositive
Planning
Herhaling paragraaf 4;
instructie paragraaf 5;
in gesprek over de begrippen formeel, informeel, toon en taalgebruik;
aan de slag;
afronden!
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Maak een woordweb met in het midden het woord 'Taal'. Gebruik de volgende woorden (je mag het boek gebruiken):
Moedertaal, tweede taal, vreemde taal
Streektaal (dialect) en rijkstaal
Taalverandering, leenwoord
Bouwstenen van onze taal
Formeel en informeel
Woordweb
timer
3:00
Slide 5 - Diapositive
Schrijf nu op wat deze begrippen voor jouw betekenen:
- Wat is jouw moedertaal? Is dat een streektaal of een rijkstaal?
- Wat merk jij van taalverandering?
- Gebruik je vaker formele of informere taal?
Woordweb
timer
3:00
Slide 6 - Diapositive
Wat?
Cursus 4 Taal, §5 Formeel en informeel.
Opdracht 1 (blz 98).
Hoe?
Zelfstandig of in tweetallen. Schrijf de antwoorden in je schrift!
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt (4 B's).
Tijd
5 minuten.
Klaar?
Werk alvast verder aan opdracht 2 of ga verder in je leesboek!
Startopdracht
timer
5:00
Slide 7 - Diapositive
= taal die je gebruikt in serieuze situaties. Je gedraagt je netter dan gebruikelijk. Bijvoorbeeld op je werk of bij mensen die je niet super goed kent.
Sollicitatiebrieven, mailtjes etc.
Formeel taalgebruik
Slide 8 - Diapositive
Geef een voorbeeld van formeel taalgebruik. Vertel ook in welke situaties je dit gebruikt.
Slide 9 - Question ouverte
= taal die je gebruikt bij mensen die je goed kent. Denk aan je ouders, vrienden of klasgenoten. Je gebruikt informele woorden in minder serieuze situaties.
Op feestjes, in de kantine etc.
Informeel taalgebruik
Slide 10 - Diapositive
Geef een voorbeeld van informeel taalgebruik. Vertel ook in welke situaties je dit gebruikt.
Slide 11 - Question ouverte
Slide 12 - Diapositive
Wat?
Cursus 4 Taal, §5 Formeel en informeel.
Opdracht 2 t/m 4 (blz. 98-99).
Hoe?
Zelfstandig of in tweetallen. Schrijf de antwoorden in je schrift!
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt (4 B's).
Tijd
10 minuten.
Klaar?
Ga verder in je leesboek!
Uitwerken
timer
10:00
Slide 13 - Diapositive
Je weet de kenmerken van formele en informele taal.
Je weet de verschillen tussen formele en informele taal en kunt hier voorbeelden van geven.