Thema 4 Politiek
1 / 23
La durée de la leçon est: 10 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Wat doet de politiek?
(4.1)
(4.1)
A
Voor de burgers opkomen
B
Belasting heffen en problemen maken
C
Keuzes maken en besluiten uitvoeren
D
Heel veel debatteren en ruzie maken
Slide 3 - Quiz
Waar bestaat de overheid uit?
(4.1)
(4.1)
A
Politici en ambtenaren
B
Ambtenaren
C
Ministers en staatssecretarissen
D
Burgemeester en wethouders
Slide 4 - Quiz
Wat betekend het algemeen belang?
(4.1)
(4.1)
A
Op komen voor de veiligheid
B
Voor veel dingen zorgen
C
Veel bedrijven profiteren ervan
D
Veel mensen hebben er voordeel bij
Slide 5 - Quiz
Benoem een onderdeel van rechtse politiek?
(4.2)
(4.2)
A
Iedereen betaalt evenveel belasting
B
Rijke mensen mogen hun geld houden
C
De overheid gaat uit van eigen verantwoordelijkheid
D
De overheid komt op voor de kwetsbare mensen
Slide 6 - Quiz
Benoem een onderdeel van de linkse politiek?
(4.2)
(4.2)
A
Alle bedrijven moeten meer belasting betalen
B
De overheid moet mensen helpen die kwetsbaar zijn
C
Minder belasting innen
D
Iedereen krijgt hetzelfde betaald
Slide 7 - Quiz
Benoem een onderdeel van een middenpartij?
(4.2)
(4.2)
A
De overheid helpt alleen mensen in noodsituaties
B
Willen graag bezuinigen op zorg, onderwijs en defensie
C
Hebben veel linkse standpunten
D
Meer belasting heffen op alcohol en tabak
Slide 8 - Quiz
Leg uit wat democratie betekend?
(4.2)
(4.2)
A
De overheid heeft alle macht
B
Het algemeen belang van Nederland
C
De bevolking kiest zelf wie er de macht heeft
D
Je mag stemmen op wie je wilt
Slide 9 - Quiz
Waaruit bestaat het parlement?
(4.3)
(4.3)
A
Uit de Tweede Kamer
B
Uit de Eerste en Tweede Kamer
C
Uit de regering en het Kabinet
D
Uit de regering
Slide 10 - Quiz
Hoeveel volksvertegenwoordigers heeft de Tweede Kamer?
(4.3)
(4.3)
A
125
B
150
C
175
D
200
Slide 11 - Quiz
Welke taak heeft de Tweede Kamer?
(4.3)
(4.3)
A
Over wetten debatteren en stemmen
B
Het Kabinet controleren
C
De regering controleren
D
Over wetten stemmen en de regering controleren
Slide 12 - Quiz
Hoe komt een wet tot stand?
(4.3)
(4.3)
Slide 13 - Question ouverte
Slide 14 - Diapositive
Wat is het verschil tussen de regering en het kabinet?
(4.4)
(4.4)
A
De regering bestaat uit de koning en de ministers
B
Het regering heeft de dagelijkse leiding
C
Het kabinet bestaat uit de koning en de ministers
D
Het kabinet zit in de Tweede Kamer
Slide 15 - Quiz
Wat doet een minister?
(4.4)
(4.4)
A
Een minister is leider van een politieke partij
B
Een minister is lid van het kabinet en voert de wet uit
C
Een minister is de voorzitter van het kabinet
D
Een minister controleert de Tweede Kamer
Slide 16 - Quiz
Heeft de koning politieke macht?
(4.4)
(4.4)
A
Ja, hij mag de minister president ontslaan
B
Ja, hij kan weigeren om een wet te ondertekenen
C
Nee, hij leest alleen de troonrede voor
D
Nee, hij heeft alleen ceremoniële taken
Slide 17 - Quiz
Hoe heeft de bevolking macht op de politiek?
(4.5)
(4.5)
A
Als er groepen gaan demonstreren tegen wetsvoorstellen
B
Als de bevolking het parlementsgebouw gaat bestormen
C
Als er veel mensen stemmen op een bepaalde partij
D
Als er weinig geklaagd wordt in de media over de politiek
Slide 18 - Quiz
Wat doet een gemeenteraad?
(4.6)
(4.6)
A
B&W controleren en stemmen over besluiten in de gemeente
B
Wetsvoorstellen indienen
C
Opkomen voor de belangen van de burgers in de gemeente
D
Koffie drinken en taart eten in de pauze
Slide 19 - Quiz
Wat betekend B & W?
(4.6)
(4.6)
A
Het automerk BMW
B
Burgemeester en wethouders
C
Burgers en wachtgelden
D
Boeren Whisky
Slide 20 - Quiz
Wat doet het college van B & W voor de gemeente?
(4.6)
(4.6)
A
Zij zijn verantwoordelijk voor wat een minister uitvoert
B
Zij controleren de gemeenteraad
C
Zij doen hetzelfde werk als ministers en staatssecretarissen
D
Zij vormen het dagelijks bestuur van de gemeente
