3.2 deel 2

Today
Recap last lesson
Watch the news
New grammar: meervoud
Independent work
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Today
Recap last lesson
Watch the news
New grammar: meervoud
Independent work

Slide 1 - Diapositive

Meervoud

Slide 2 - Diapositive

Hoe maak je meervouden in het Engels?
De algemene regel is:
Zet een -s achter het zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld:
One boy --> two boys
One apple --> three apples
One house --> four houses
Onthoud: nooit 's! 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat is het meervoud van girl?
A
Girl's
B
Girl
C
Girls
D
A,B,C zijn goed

Slide 5 - Quiz

De uitzonderingen
Natuurlijk zijn er uitzonderingen op de algemene regel.
De uitzonderingen zijn: 
1. Eindigt het woord op medeklinker + Y --> meervoud wordt -ies
Voorbeeld: 
One hobby --> two hobbies
One story --> three stories

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Wat is het meervoud van toy?
A
toys
B
toies
C
toy's
D
toyses

Slide 8 - Quiz

Wat is het meervoud van baby?
A
baby's
B
babys
C
babies
D
babbies

Slide 9 - Quiz

De uitzonderingen
3. Eindigt woord op -s, -ss, -sh, -tch, -x --> meervoud wordt -es
Voorbeeld:
one bus --> two buses 
one business --> two businesses
one wish --> two wishes
one witch --> two witches
one box --> two boxes 

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Wat is het meervoud van witch?
A
wishes
B
witches
C
witchs
D
witch

Slide 12 - Quiz

Wat is het meervoud van bus?
A
Buses
B
Busses
C
Bus
D
Bussen

Slide 13 - Quiz

wat is het meervoud van

dog
A
dogs
B
dog's

Slide 14 - Quiz

Meervoud van cat
A
cat
B
cates
C
cats

Slide 15 - Quiz

meervoud van lunch
A
lunchs
B
lunches
C
lunchoes
D
lunch

Slide 16 - Quiz

wat is het meervoud van kiss
A
kiss
B
kisses
C
kises
D
kissess

Slide 17 - Quiz

Wat is het meervoud van watch?
A
watchs
B
watchen
C
watchis
D
watches

Slide 18 - Quiz

Meervoud van:
pizza
A
pizza's
B
pizzas
C
pizza'z
D
pizzaz

Slide 19 - Quiz

Wat is het meervoud van toy?
A
toys
B
toies
C
toy's
D
toyses

Slide 20 - Quiz

De uitzonderingen
2. Eindigt het woord op -f(e) --> meervoud wordt -ves
Voorbeeld:
one knife - two knives
one wife - three wives
one life - four lives
one calf - ten calves

Slide 21 - Diapositive

Wat is het meervoud van knife?
A
Knifes
B
Knive
C
two pairs of knife
D
Knives

Slide 22 - Quiz

De uitzonderingen
Volgende woorden veranderen in spelling
Voorbeeld:
one man - two men
one woman - two women
one child - two children
one mouse - two mice
one goose - two geese
one person - two people


Slide 23 - Diapositive

De uitzonderingen
Volgende woorden veranderen in spelling
Voorbeeld:
one tooth - two teeth
one foot - two feet
one tomato - two tomatoes
one potato - two potatoes
one hero - two heroes



Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Wat is het meervoud van man?
A
Mans
B
Man's
C
Man
D
Men

Slide 26 - Quiz

Wat is het meervoud van tooth?
A
tooth
B
tooths
C
tooth's
D
teeth

Slide 27 - Quiz

Wat is het meervoud van goose?
A
goose
B
gooses
C
goose's
D
geese

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Geef de juiste meervoudsvorm
van het woord TREE.

Slide 30 - Question ouverte

Geef de juiste meervoudsvorm
van het woord SUNFLOWER.

Slide 31 - Question ouverte

Geef de juiste meervoudsvorm
van het woord BUTTERFLY.

Slide 32 - Question ouverte

Geef de juiste meervoudsvorm
van het woord CHILD.

Slide 33 - Question ouverte

Geef de juiste meervoudsvorm
van het woord FOX.

Slide 34 - Question ouverte

Geef de juiste meervoudsvorm
van het woord FIREMAN.

Slide 35 - Question ouverte

Independent work
3.2 ex. 6, 7, 8, 9, 10, 11
Homework for Tuesday
timer
1:00

Slide 36 - Diapositive