woordsoorten herhalen

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- boek, schrift en leesboek op tafel



timer
0:30
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- boek, schrift en leesboek op tafel



timer
0:30

Slide 1 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

HW nakijken en bespreken

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen 
- Ik kan de woordsoorten ww - znw - bnw - lw -vz -pers. vnw benoemen in een zin.
- Ik weet wat een persoonlijk voornaamwoord is, en ik kan deze benoemen in een zin.
blok 5, §5.5, blz. 237

Slide 4 - Diapositive

2.5: grammatica
korte terugblik

Slide 5 - Diapositive

lesdoelen
na deze les:
 

Slide 6 - Diapositive

herhaling
je hebt de volgende woordsoorten geleerd:
lidwoorden
zelfstandige naamwoorden
werkwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
voorzetsels. 

Slide 7 - Diapositive

Noteer alle werkwoorden uit deze zin:

Wij hebben geprobeerd om de fiets te repareren.

Slide 8 - Question ouverte

Noteer alle werkwoorden uit deze zin:

Zij is nou eenmaal de liefste van iedereen.

Slide 9 - Question ouverte

Noteer alle znw uit deze zin:

Het schaapje sprong over het hekje het weiland in.

Slide 10 - Question ouverte

Noteer alle znw uit deze zin:

Onze buren zijn vorig jaar naar Amsterdam verhuisd.

Slide 11 - Question ouverte

Noteer alle bnw uit deze zin:

Mijn oudste nicht sliep in een warme tent onder de sterrenhemel.

Slide 12 - Question ouverte

Noteer alle lw uit deze zin:

Ik heb geen idee waar de sleutels zijn gebleven.

Slide 13 - Question ouverte

Noteer alle vz uit deze zin:

Ik kijk erg uit naar de zomervakantie.

Slide 14 - Question ouverte

Noteer alle vz uit deze zin:

Tijdens die vergadering ben ik een paar keer van de tafel naar het koffieapparaat gelopen.

Slide 15 - Question ouverte

persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Het schema op de volgende slide staat ook in je boek op blz 238

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

pers. vnw gebruik je in zinnen. Ze zijn aparte zinsdelen die je kunt benoemen.
  • afhankelijk van het aantal personen gebruik je e.v of m.v 
  • eerste persoon = degene die spreker/schrijver is. 
ik - ev / we of wij - mv
  • tweede persoon = degene tegen wie je spreekt of naar wie je schrijft. 
jij/je/u - ev of jullie mv
  • derde persoon = over wie je iets zegt/schrijft. 
hij/zij/ze/het - ev of zij/ze- mv)

Slide 18 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord
Het woordje 'het'. 
'Het' is alléén een persoonlijk voornaamwoord als het een apart zinsdeel is. Als het een deel van een zinsdeel is, is het een lidwoord. 

Het is aardig opgeknapt > het = persoonlijk vnw
Het weer is aardig opgeknapt > het = lidwoord

Slide 19 - Diapositive

hen of hun
Hun gebruik je nooit als onderwerp of als lijdend voorwerp.
voorbeeld; Ik geef hun de tijdschriften.

Hen gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
voorbeeld; Heb je aan hen het goede antwoord gevraagd?
                       Ga je hen ook helpen bij de voorbereiding van het feest?



Slide 20 - Diapositive

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm
Wanneer een persoonlijk voornaamwoord in de zin het onderwerp is, noemen we dit de onderwerpsvorm.
Wanneer het persoonlijk voornaamwoord in de zin aangeeft van of voor wie het is, noemen we het voorwerpsvorm

Slide 21 - Diapositive

Even oefenen
schrijf in je schrift alle persoonlijke voornaamwoorden uit de zinnen op.

a. Op woensdag ga ik aan het begin van de avond trainen.
b. Hebben jullie niets te doen?
c. Tijdens de vakantie zullen we sportieve activiteiten uitvoeren.
d. Wanneer komen ze de gft-bak legen?

Slide 22 - Diapositive

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

Ik heb dat boek bij me.
ik =
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 23 - Quiz

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

Die fiets is van mij
mij =
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 24 - Quiz

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

Geef die telefoon terug aan mij!
mij =
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 25 - Quiz

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

Dat geld is van hem.
hem =
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 26 - Quiz

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

Heb jij je huiswerk gemaakt?
jij =
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 27 - Quiz

persoonlijk voornaamwoord
Het woordje 'hun'. 
Hun gebruik je NOOIT als onderwerp of lijdend voorwerp!

Het woordje 'hen'.
Hen gebruik je als lijdend voorwerp of na een voorzetsel:
Heb je aan hen het goede antwoord gevraagd? 
Ga je hen ook helpen bij de voorbereiding van het feest? 

Slide 28 - Diapositive

Geef je mij mijn jas? 
Geef = ww 
je = persoonlijk voornaamwoord
mij  = persoonlijk voornaamwoord
mijn = persoonlijk voornaamwoord
jas = zelfstandig naamwoord

Slide 29 - Diapositive

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden uit deze zin op. Noteer ook ev of mv en onderwerpsvorm of voorwerpsvorm.

Heb je hem op het terrasje zien zitten?

Slide 30 - Question ouverte

Huiswerk

Maak opdracht 14 tm 17
blz 236 tm 239

Slide 31 - Diapositive