Subjuntivo & Compras VWO 6

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 4

Objetivos (doelen)

- Je kan de subjuntivo vervoegen (regular e irregular)

- Je kan de subjuntivo gebruiken in verschillende soorten zinnen. 

Ejercicios de subjuntivo

- Ejercicios de la profesora

- Ejercicios del libro: C3, H4, Gram TB 1, 2, 3, 4

Vocabulario unidad 4: de compras

- Je kent minimaal 5 kledingstukken in het Spaans.

- Je kunt beschrijven wat je aan hebt.

- Je kunt beschrijven wat andere mensen aan hebben. 

De compras

1) Ir de compras - la ropa / la moda

2) hacer la compra - la comida / el supermercado

La moda / la ropa

¿Qué es un chándal? In NL beantwoorden:

¿Qué es un cinturón? In NL beantwoorden:

Una gorra = een pet
Un gorro = ?

¿Cuál es la diferencia entre unos zapatos y unas botas?

Un bolso = handtas
Una bolsa = ?

Wat betekent:
¿Qué talla llevas?

Wat betekent:
¿Qué número calzas?

Wat betekent:
En rebajas todo es más barato.

Wat betekent:
¿Dónde están los probadores?

Wat betekent:
¿Qué te vas a poner para la fiesta?

Beschrijf jezelf in het Spaans.
Welke kleding draag je?
Llevo ...

¿Cuál es la diferencia entre: llevar y ponerse?

¿Qué ropa llevan estas personas?

¡A trabajar!

Compañeros 3 - tekstboek - H4 de compras - 4.1 vocabulario

Ejercicios 1, 2, 3, 4

¿Quién es quién?

Describe a un compañero, los demás tienen que adivinar de quién se trata

¿Qué has aprendido hoy?

- Je kent de vervoeging van de subjuntivo (regular e irregular)

- Je kan de subjuntivo gebruiken in verschillende soorten zinnen (querer, necesitar, esperar, para que, ¿para qué?...)

- Je kent minimaal 5 kledingstukken in het Spaans.

- Je kunt beschrijven wat je aan hebt.

- Je kunt beschrijven wat andere mensen aan hebben.