MM22 - 28102022

Freitag, den 28. Oktober
MM22
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Freitag, den 28. Oktober
MM22

Slide 1 - Diapositive

Fragewörter
Ik ken de betekenis van de vraagwoorden en kan deze op de juiste manier gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

1. Wat is de juiste betekenis? (Du-Nl)
wo
A
waar
B
waarheen
C
waarnaartoe
D
wie

Slide 3 - Quiz

2. Wat is de juiste betekenis?(Du-Nl)
wann
A
hoe
B
wanneer
C
wat
D
waarom

Slide 4 - Quiz

3. Wat is de juiste betekenis?(Du-Nl)
wer
A
hoe
B
wat
C
waar
D
wie

Slide 5 - Quiz

4. Wat is de juiste betekenis?(Nl-Du)
welke
A
warum
B
was
C
welch
D
welche

Slide 6 - Quiz

5. Wat is de juiste betekenis?(Nl-Du)
hoe
A
wer
B
wie
C
was
D
wo

Slide 7 - Quiz

6. Wat is de juiste betekenis?(Nl-Du)
waarvandaan
A
wo
B
wohin
C
woher
D
wann

Slide 8 - Quiz

7. Zet het juiste vraagwoord op het lijntje, doe dat in het Duits.
___ ist mein Buch? Hast du es gefunden?

Slide 9 - Question ouverte

8. Zet het juiste vraagwoord op het lijntje, doe dat in het Duits.
___ sagst du? Ich glaube es nicht.

Slide 10 - Question ouverte

9. Zet het juiste vraagwoord op het lijntje, doe dat in het Duits.
___ fahren Sie du? Nach Deutschland

Slide 11 - Question ouverte

Persoonlijke voornaamwoorden

Ik ken de betekenis van de persoonlijke voornaamwoorden en kan ze vertalen in een een Duitse zin. 

Slide 12 - Diapositive

10. Schrijf op wat je nog weet over de persoonlijke voornaamwoorden. Dat mag in het Duits en in het Nederlands.

Slide 13 - Question ouverte

11. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
Singst (jij) gerne das Lied?

Slide 14 - Question ouverte

12. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
Feiert (jullie) das Geburtstagsfest mit der Familie?

Slide 15 - Question ouverte

13. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
(Hij) lernt ein Lied auf seiner Gitarre.

Slide 16 - Question ouverte

14. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
(Wij) spielen jeden Samstag ein Fußballspiel.

Slide 17 - Question ouverte

14. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
(Ik) gehe zu Weihnachten immer in die Kirche.

Slide 18 - Question ouverte

15. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
Hören (u) auch gerne Musik?

Slide 19 - Question ouverte

Werkwoorden haben/sein

Ik ken de veelvoorkomende werkwoorden haben en sein vervoegen.

Slide 20 - Diapositive

16. Schrijf op wat je nog weet over de werkwoorden haben en sein. Dat mag in het Duits en in het Nederlands.

Slide 21 - Question ouverte

17. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Er (haben) eine neue Freundin.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 22 - Quiz

18. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Wir (sein) Freunde.
A
sein
B
sind
C
sein
D
bin

Slide 23 - Quiz

19. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Ich (sein) vierzehn Jahre alt.

Slide 24 - Question ouverte

20. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Ihr (sein) leider krank.

Slide 25 - Question ouverte

21. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Sie (mv) (haben) es niemandem gesagt.

Slide 26 - Question ouverte

22. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Du (sein) bist nach Hause gegangen.

Slide 27 - Question ouverte

23. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Das Mädchen (sein) sehr lieb.

Slide 28 - Question ouverte

24. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Ich (haben) einen kleinen Bruder.

Slide 29 - Question ouverte

25. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Du (haben) einen Hund.

Slide 30 - Question ouverte

Kapitel 2 - Wörterliste A
  • Neem je boek voor je op Seite 72.
  • Pak een lege bladzijde in je schrift van Duits.

  • Schrijf de woorden over: 2x Duits + 1x Nederlands
-> der Besuch, der Besuch = het bezoek


Slide 31 - Diapositive

Das war es für heute.

Schönes Wochenende!!

Slide 32 - Diapositive