Les 6 Adjectives/adverbs (HV)

WELCOME
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

WELCOME

Slide 1 - Diapositive

lessonplan
- Goals
- Adjectives/adverbs
- stones
- homework

Slide 2 - Diapositive

Goal
1. I can ask for and give my opinion and recommend or criticise something.
2. I can use adjectives and adverbs correctly.

Slide 3 - Diapositive

Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.
We all love that funny movie.
I think he is a terrible teacher.


Slide 4 - Diapositive

Adjectives
*Je zet een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord.
*Bij sommige zinnen zet je ze achter het werkwoord.
Dit is bij de volgende werkwoorden: 
to be (am, are, is, was ,were, been), to look, to appear, to seem.

Op de volgende slide is een filmpje met uitleg hierover.

Slide 5 - Diapositive

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 6 - Carte mentale

Bijvoeglijk naamwoord (adjective)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Het mooie meisje                 The beatiful girl
Een makkelijk vak                  An easy subject
De fantastische show         The fantastic show
Een zelfstandig naamwoord is een ding, dier of mens en je kunt er vaak de, het of een voor zetten.

Slide 7 - Diapositive

Wat is een bijwoord?

Slide 8 - Carte mentale

Bijwoord (adverb)
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord.   (actie in de zin).

Madonna sings beautifully. ("beautifully" zegt iets over "sings".)

Een werkwoord is iets wat je kunt doen.

Hoe maak je een bijwoord?

Slide 9 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
It is a beautiful ship.

A
Adjective (bijvoegelijknaamwoord)
B
Adverb (bijwoord)

Slide 10 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
Jack falls beautifully.

A
Adjective (bijvoegelijknaamwoord)
B
Adverb (bijwoord)

Slide 11 - Quiz

Match the opposite (tegenovergestelde) adjectives
good
lucky
always
quiet
clear
important
untidy
unimportant
never
unlucky
bad
nosy

Slide 12 - Question de remorquage

Look at the adjectives below. Which ones are positive and which are negative?
positive adjective
Negative adjective
fussy
bitchy
caring
bossy
easy going
brave

Slide 13 - Question de remorquage

Als een adjective iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Wat zijn hier dan de adjectives?
wel adjective (bijvoeglijk naamwoord) 
Geen adjective (bijvoeglijk naamwoord)
ugly
dog
extremely
dead
carefully
careful

Slide 14 - Question de remorquage

Kies de juiste plek voor de adjective: 'open':

Did the (A) film (B)have(C)an(D)ending?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 15 - Quiz

Zet de adjective 'red' op de juiste plek in de zin:
He did not see the light.

Slide 16 - Question ouverte

Zet de woorden in de juiste volgorde.
seemed
in class
this afternoon
you
stressed

Slide 17 - Question de remorquage

Zet de woorden in de juiste volgorde.
this morning
cat
my path
crossed
black
a

Slide 18 - Question de remorquage

Adjective or adverb?
Ted acts SELFISHLY.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 19 - Quiz

Adjective or adverb?
'These questions are EASY.'
A
adjective
B
adverb

Slide 20 - Quiz

Adjective or adverb?
That went EXTREMELY fast.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 21 - Quiz

Adjective or adverb?
He always performed SPECTACULARLY.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 22 - Quiz

Adjective or adverb?
Jack falls beautifully.

A
Adjective (bijvoegelijknaamwoord)
B
Adverb (bijwoord)

Slide 23 - Quiz

Adjective or adverb?
We have a FANTASTIC sister.

A
Adjective
B
Adverb

Slide 24 - Quiz

Stones


Ga maken: Slim Stampen Stone 8.

Slide 25 - Diapositive

homework
Do: 
Grammar; ex. 29 + 30
Slim stampen Stone 8

Study:
Stone 7+8
Grammar 5

Slide 26 - Diapositive