Ma 13-02-2023 K3 L1/4

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

BR2G
Diensdat 14. Februar 2023

Slide 2 - Diapositive

die Planung
  • Weektaakcontrole
  • Grammatik A wiederholen
  • Grammatik B: neu
  • Samen oefenen
  • Aufgaben

Slide 3 - Diapositive

Weektaak controle
ff
Kapitel 1 Lektion 2: Aufgabe 2, 8, 9, 10

Juup, Sacha, Zélie, Thomas B, Daan, Chris, Jasper, Saar, Lotte, Pip, Sofie, Vivienne, Lise, Thomas L, Olivia, Camiel, Frederique, Isabella, Jip S, Isa, Féline, June, Jip V
Niet af --> boek?

Slide 4 - Diapositive

Herhalen
Was weißt du noch?

Slide 5 - Diapositive

Herhalen Grammatik A
1. Wat is het stappenplan voor zinsontleding?
2. In welke naamval staat het ow, mvw, lv?

Slide 6 - Diapositive

Hoe ontleed je een zin?
Stap 1: wat is de pv/het werkwoord?
Stap 2: wat is het onderwerp (1e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: wie/wat+gezegde
Stap 3: wat is het lijdend voorwerp (4e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: wie/wat+gezegde+onderwerp
Stap 4: wat is het meewerkend voorwerp (3e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: aan/voor wie+gezegde+onderwerp +                        lijdend voorwerp



*Je gaat dus van de 1e naamval, naar de 4e naamval, naar de 3e naamval.
*Het meewerkend voorwerp (3e naamval) hoeft niet altijd in een zin te staan.

Slide 7 - Diapositive

Grammatik B
der- schema

Slide 8 - Diapositive

B: der-schema
Naamval
Zinsdeel
m (der)
v (die)
o (das)
mv (die)
1e
ow
der Mann
dieser Mann
welcher Mann
die Frau
diese Frau
welche Frau
das Kind
dieses Kind
welches Kind
die Kinder
diese Kinder
welche Kinder
4e
lv
den Mann
diesen Mann
welchen Mann
die Frau
diese Frau
welche Frau
das Kind
dieses Kind
welches Kind
die Kinder
diese Kinder
welche Kinder
                                      woorden die onder het 'der -schema' vallen:
der/die/das, dies- (dit/deze), jed-(elk/ieder), manch-(sommig),         solch-(zulk), all- (all) en welch- (welk)
1: de 1e en 4e naamval is bij vrouwelijk, onzijdig en meervoud hetzelfde.
2: bij onzijdig veranderd de a --> e als het niet 'das' is.

Slide 9 - Diapositive

B: der-schema
Naamval
Zinsdeel
m (der)
v (die)
o (das)
mv (die)
1e
ow
der Mann
dieser Mann
welcher Mann
die Frau
diese Frau
welche Frau
das Kind
dieses Kind
welches Kind
die Kinder
diese Kinder
welche Kinder
4e
lv
den Mann
diesen Mann
welchen Mann
die Frau
diese Frau
welche Frau
das Kind
dieses Kind
welches Kind
die Kinder
diese Kinder
welche Kinder
Dit schema moet je toepassen i.c.m. zinsontleding
Bv. D_____ Katze ist braun.
Stap 1: bepalen welk geslacht het znw is. Katze=vrouwelijk
Stap 2: bepalen welke naamval het is, ow (1e) of lv (4e) hiervoor moet je ontleden.
             --> wat is het ww? --> ist
             --> wie/wat ist? --> D____ Katze, dus dit is het onderwerp
Stap 3: Aflezen schema --> 1e naamval vrouwelijk
Stap 4: Invullen: Die Katze

Slide 10 - Diapositive

1. D_______ Sohn ist zwanzig Jahre alt.
2. Der Lehrer grüßt d_______ Kinder (mv).
3. D_______ Blume ist rot.
4. Dies_______  Lehrer ist streng.
5. Welch_______ Hotel ist teuer?

Slide 11 - Diapositive

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
Kapitel 3 Lektion 1 Aufgabe 14+15+16
Kapitel 3 Lektion 4 maken 2+9+10

  • Wie (hoe)? Online of boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 9:50





An die Arbeit!

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive