trappen van vergelijking

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

Veel voorkomende taalfouten:
1. Trappen van vergelijking 
2. die/deze/dit/dat

DOEL

trappen van vergelijking en als/dan

- je weet wanneer je als/dan moet gebruiken bij de trappen van vergelijking

trappen van vergelijking

Trappen van vergelijking

Uitzondering

Bij enkele woorden zijn

de trappen van vergelijking iets anders.

Kim heeft een oude rolstoel,

maar die rijdt nog goed.

Er zijn drie trappen van vergelijking: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap.

1. Juist
2. Onjuist

Hieronder staan trappen van vergelijking. Vul elke trap van vergelijking aan.
1 … - bozer - …
2 goed - … - …

1. boos, boost, goeder, goedst
2. boos, boost, beste, best
3. boos, boost, beter, best
4. boos, boost, beter, goedst

DOEL

- je weet wanneer je als/dan moet gebruiken bij de trappen van vergelijking

trappen van vergelijking en 

als en dan

Als/dan

Gebruik dan:

- bij een vergotende trap: meer dan, kleiner dan, mooier dan

- bij ander, andere en anders: het is anders dan ik dacht.

Gebruik als:

- bij net zo en even: net zo groot als, even mooi als

- bij niet zo: niet zo groot als

- bij drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als..

DE FOUTJES

1. Lisa is jonger als mij.
   
2. Gebruik 'dan' en 'als' niet door elkaar. 'Dan' komt altijd na een vergrotende trap.
3. Lisa is jonger dan ik (ben).

Vandaag ben ik even slim als/ dan hem/ hij.

1. als en hem
2. als en hij
3. dan en hem
4. dan en hij

Evaluatie

Heb je de lesdoelen behaald?

-Weet je wat de trappen van vergelijking zijn?

-Weet je wanneer je 'dan' gebruikt?

-Weet je wanneer je 'als' gebruikt?

Als je het fijn vindt, hebben we nog 1x de uitleg in het volgende filmpje:

Herhaling deze/die/dit/dat

De- woorden: deze en die

Het- woorden: dit en dat

Deze en dit gebruik je als iets dichterbij is

Die en dat gebruik je als iets verder weg is.

Wat moet er op de puntjes staan?:
Een tankwagen .... wijn vervoerde, is gekanteld op deze weg.

1. die
2. dit
3. deze
4. dat

Wat moet er op de puntjes staan?:
.... hoesje past niet bij deze telefoon.

1. die
2. dit
3. deze
4. dat

Wat moet er op de puntjes staan?:
Het gestreepte patroon ... de zebra heeft, beschermt dit dier tegen vliegen.

1. dit
2. deze
3. dat
4. die

Jullie gaan nu zelf aan het werk met de veelvoorkomende taalfouten

Les 47 in je boek.

Maken: 

Opdracht 1, 2, 4, 5, 6 en 7