H3 Woche 15

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Herzlich willkommen

Woche 15

Die Planung von dieser Woche

- Die Vokabeln wiederholen

- Grammatik wiederholen: das Genus

- Zeit für die Hausaufgaben 

- Dresden vs. Leipzig

Das Ziel von dieser Woche: du lernst die Stadte Dresden & Leipzig kennen & du kannst das Genus von Substantiven an der Endung/Bedeutung erkennen.

Die Vokabeln lernen

10 Minuten (Lektion 1)

Dann: Lesen + Aufgaben machen

Lektion 1

Die Vokabeln wiederholen

die Großstadt

kaum

aufwachsen

die Brücke

die Farbe

die Chance

Die Antworten

Die Großstadt - de grote stad

kaum - nauwelijks

aufwachsen - opgroeien

die Brücke - de brug

die Farbe - de kleur

die Chance - de kans

Vorbereitung

Dresden: Aufgabe 7-8 (Lektion 1: Seite 11-12)

+ Extra Informationen über die Stadt

Leipzig: Aufgabe 6-7 (Lektion 2: Seite 19-20)

+ Extra Informationen über die Stadt

(+ die Hausaufgaben werden kontrolliert & danach besprochen!)

Das Genus (geslacht)

Aufgabe 9 & 10 (Lektion 1: Seite 13)

mannelijk = der

• Mannelijke persoons- en dierennamen  

bijv. der Stier, der Wolf, der Hahn 

• De namen van de dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen 

bijv. der Sonntag , der Januar, der Sommer, der Norden

• De meeste stammen van werkwoorden

bijv. der Beginn (van beginnen), der Sitz (van sitzen)

vrouwelijk = die

• Vrouwelijke persoons- en diernamen

bijv. die Kuh, die Katze

• De meeste woorden die op een -e eindigen zijn vrouwelijk

bijv. die Adresse, die Toilette

• Woorden die eindigen op -heit, -keit, -schaft, -ung, -ur, -ei, -ik, -ion, -tät

bijv. die Einheit, die Möglichkeit, die Freundschaft

• de getallen

bijv. die Eins, die Zwei 

onzijdig = das

• Veel onzijdige woorden in het Nederlands (het-woorden) zijn dat in het Duits ook.

bijv. das Pferd, das Fenster, das Lied, das Spiel 

• Woorden eindigend op -chen of -lein (betekenis: -tje) 

bijv. das Löffelchen = het lepeltje, das Kindlein = het kindje 

mannelijk

vrouwelijk

onzijdig

mannelijke personen/

dieren

vrouwelijke personen/dieren

jonge personen/dieren

woorden op -e

woorden op -chen/-lein

dagen/maanden/jaargetijden

getallen

stam ww

hele ww

die

der

das

Mann

Frau

Kind

Junge

Schule

Mädchen

Haus

Lehrer

Lehrerin

… Junge

1. der
2. die
3. das

… Lamm

1. der
2. die
3. das

… Lehrerin

1. der
2. die
3. das

… Freundchen

1. der
2. die
3. das

… Anfang

1. der
2. die
3. das

… Liege

1. der
2. die
3. das

… Essen

1. der
2. die
3. das

… Eins

1. der
2. die
3. das

… Mädchen

1. der
2. die
3. das

Das Genus (geslacht)

Aufgabe 9 & 10 (Lektion 1: Seite 13)

Fertig? Aufgabe 11 & 12 (Lektion 1: Seite 14-15)

Die Wechselpräpositionen

= keuzevoorzetsels

Präposition 3. Fall
(voorzetsel 3e naamval)

Präposition 4. Fall
(voorzetsel 4e naamval)

ml	vl	onz	mv
der			die
des	der	des	der
dem	der		den+n
	die	das

ml	vl	onz	mv
	eine	ein
eines	einer	eines	keiner
		einem	keinen
einen			keine

1

2

3

4

1

2

3

4

dem

die

die

ein

einer

das

einem

ein

eine

keine

den

Die Frau läuft mit d… Hund im Wald.

1. der
2. dem
3. den
4. das

Die Frau läuft mit ihr… Hund im Wald.

1. ihrer
2. ihrer
3. ihrem
4. ihren

Die Frau läuft mit ihrem Hund um d... Wald (m).

1. den
2. das
3. der
4. dem

3e naamval

4e naamval

?

Er komen 9 nieuwe voorzetsels bij die we "Wechselpräpositionen" noemen.

-Wechseln- betekent wisselen.

Ze kunnen namelijk wisselend, de ene keer een 3e naamval en de andere keer een 4e naamval hebben.

Maar wanneer kiest je wat?

En, hoe herken je ze?

?

Eerst de betekenis:

Auf = op 

Hinter = achter 

In = in, naar 

Neben = naast 

Über = boven, over 

An = aan, bij, naar 

Unter = onder 

Vor = voor 

Zwischen = tussen

ergens zijn/ ergens iets doen

ergens naartoe gaan

(bevinden+tijd) +3

(beweging) +4

Maar welke naamval moet je nu kiezen?

voorbeeld:   Ich fahre in ... Schweiz (v).

Ich fahre in die Schweiz.

    Ergens naartoe  =  +4

Ich fahre in der Schweiz.

ergens zijn; iets doen = +3

Er wartet vor der Polizeistation.
vor is een keuzevoorzetsel. Is het in dit geval de 3e of de 4e naamval?

1. 3e naamval
2. 4e naamval

Ich gehe in die Schule
in is een keuzevoorzetsel. Is hier sprake van de 3e of de 4e naamval?

1. 3e naamval
2. 4e naamval

Er stellte sein Fahrrad hinter das Haus. Is hier sprake van de 3e of de 4e naamval?

1. 3e naamval
2. 4e naamval

Das Buch lag auf dem Tisch. Is hier sprake van de 3e of de 4e naamval?

1. 3e naamval
2. 4e naamval

Ich warte auf d... Bus.
Auf is een keuzevoorzetsel. Is hier sprake van de 3e of de 4e naamval?

1. 3e naamval
2. 4e naamval

Als je géén waar, waarheen of wanneer kan vragen, 

pas je de 7/2-regel toe:

• na auf en über +4
• na an, neben, hinter, unter, in, zwischen en vor +3

Waarom heet het 7/2-regel?

auf + über = 2 voorzetsels

an, neben, hinter, unter, in, zwischen + vor = 7 voorzetsels

Ich warte auf d… Bus (m).

1. der
2. dem
3. den
4. die

Aufgabe 11-16 (Seite 14-16)