Lezen H1 t/m H3 2vwo

(Meer) dan Lezen
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

(Meer) dan Lezen

Slide 1 - Diapositive

Planning
- Herhalen Lezen (10)
- Lezen H2 + H3  (10)
- Quizizz (10)
- Aan de slag! (20)
- Afsluiten (10)

Slide 2 - Diapositive

Lezen
Hoofd- en bijzaken
Kernzinnen

Slide 3 - Diapositive

Elke alinea in een tekst heeft een kernzin.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Wat is een kernzin?

Slide 5 - Question ouverte

De hoofdzaak van een alinea staat vaak
A
in de eerste, tweede of laatste zin
B
in een voorbeeld
C
in het midden van de alinea
D
in een uitleg

Slide 6 - Quiz

Wat zijn meestal bijzaken in een tekst?
A
kernzinnen
B
signaalwoorden
C
voorbeelden
D
de conclusie

Slide 7 - Quiz

Wat is het verschil tussen een schema en een samenvatting?
A
Een samenvatting is een samenhangende tekst, maar een schema niet.
B
Alleen in een schema staan speciale opsomtekens.
C
Alleen in een samenvatting vind je signaalwoorden.
D
Er is geen verschil tussen een schema en een samenvatting.

Slide 8 - Quiz

Lezen H2 en H3
                          Tekstverbanden


Lesdoel: 
Ik ken 11 tekstverbanden en de bijhorende signaalwoorden.

Slide 9 - Diapositive

Tekstverbanden

Slide 10 - Carte mentale

Tekstverbanden
De schrijver van een tekst hangt woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Dit noem je tekstverbanden. 

Je kende al uit de brugklas:
- Chronologisch verband: eerst, toen, daarna, vervolgens
- Opsommend verband: ten eerste (etc.), ook, ten slotte, en
- Tegenstellend verband: maar, daarentegen, echter, integendeel, toch
- Toelichtend verband: bijvoorbeeld, zoals, neem nou

Slide 11 - Diapositive

chronologisch: vroeger, later, eerst, nadat
opsommend; en, verder, ook nog
tegenstellend: maar, echter, hoewel
toelichtend: bijvoorbeeld, zoals
h2: concluderend: dus, kortom
h2: redengevend: omdat, want, dankzij
h2: oorzakelijk: daardoor, dankzij
h2: vergelijkend: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter/kleiner etc. 
h3: doel-middel: opdat, zodat, om te...
h3: Voorwaardelijk: als ... dan, wanneer, mits 
h3: samenvattend: kortom, al met al

Slide 12 - Diapositive

Quizizz

Slide 13 - Diapositive

Aan de slag!
Wat? Maken opdrachten Nieuw Nederlands (zie Classroom).
Hoe? Lesboek en schrift (op papier dus!).
Tijd? 20 minuten
Hulp? Je mag samenwerken
Klaar? Lezen in je boek en werken aan fictieopdracht.

Slide 14 - Diapositive